De docent aan het roer
Vakdidactiek 2 Leermiddelen
“The study of economics does not seem to require any specialised gifts of an unusually high order. Is it not, intellectually regarded, a very easy subject compared with the higher branches of philosophy and pure science? Yet good, or even competent, economists are the rarest of birds. An easy subject, at which very few excel! The paradox finds its explanation, perhaps, in that the master-economist must possess a rare combination of gifts. He must reach a high standard in several different directions and must combine talents not often found together. He must be mathematician, historian, statesman, philosopher—in some degree. He must understand symbols and speak in words. He must contemplate the particular in terms of the general, and touch abstract and concrete in the same flight of thought. He must study the present in the light of the past for the purposes of the future. No part of man’s nature or his institutions must lie entirely outside his regard. He must be purposeful and disinterested in a simultaneous mood; as aloof and incorruptible as an artist, yet sometimes as near the earth as a politician.”
Keynes, 1933
Inhoud
Voorwoord 3
Inleiding 4
1. Contextbeschrijving 5
2. Onderzoeksvragen 6
3. Beschrijf de kenmerken van jouw leeromgeving 7
4. Mijn Checklist 11
5. Methode van onderzoek 12
5.1 Literatuuronderzoek en interviews 12
5.2 Kernprincipes Rijnlands denken: 12
5.3 Meervoudige intelligentie 12
5.4 Conclusie literatuuronderzoek 13
6. Resultaten interviews 14
6.1 Docent interviews 14
6.2 Leerling interviews 14
7. Bevindingen 15
7.1 Het gebruikersperspectief, protocol 3 & 4 15
8 Analyse 16
8.1 SWOT analyse 16
8.1.1 De visie van de school 16
8.1.2 Vakdidactische visie van eigen sectie. 16
8.1.3 Ontwikkelingen rondom informatievaardigheden en ICT. 16
8.1.4 De criteria die de leerlingen belangrijk vinden van zijn/haar leeromgeving. 16
9. Conclusie 18
9.1 Aanbevelingen 18
9.2 Formulering vervolgonderzoeksvraag 18
Referentielijst 19
Bijlage 1 Kijkkaders inclusief eigen criterialijst 20
Bijlage 2 Protocollen 21
Bijlage 3 Interviews met stagebeleider en leerlingen 22
Bijlage 4 link naar posterpresentatie 23
Bijlage 5 feedback op posterpresentatie 24
Bijlage 6 reflectieverslag 25
Voorwoord
Het doel van deze Onderwijs Eenheid is om te leren hoe op systematische wijze te komen tot een procedure voor het screenen van economisch lesmateriaal. Dit, op basis van criteria die voor mijn vakgroep, voor leerlingen en vanuit andere bronnen van belang zijn.
Om dit doel te bereiken hebben we vanuit verschillende kijkkaders gekeken naar lesmateriaal. Ik heb literatuuronderzoek gedaan met name gericht op de vraag; ‘waardoor of waarmee maakt een gekozen methode het verschil in onderwijs’?
Daarnaast heb ik gesproken met leerlingen, mede docenten en het management van mijn stageschool. Ook heb ik een checklist opgesteld met criteria die voor mij belangrijk zijn in het maken van een keuze voor een methode. De huidige situatie heb ik samengevat in een SWOT analyse. Met betrekking tot de zwaktes en bedreigingen van de gekozen methode geef ik tenslotte aanbevelingen en een advies voor vervolgonderzoek.
Inleiding
Volgens Henri van den Hout, 1997 zijn er een drietal oorzaken aan te wijzen voor het toegenomen belang van een goede les methode.
Te weten;
1. De verschuiving van vakgericht naar ook leergericht onderwijs.
2. Uit de literatuur blijkt dat de onderwijspraktijk sterk afhankelijk is van de in de handel verkrijgbare methoden en van de gebruikte methode.
3. De leerling is voornamelijk aangewezen op de door de school gekozen methode voor het individuele leren en voorbereiden op proefwerken en examens.
Het is dus belangrijk om een goede methode te kiezen. Hier zou zorgvuldig over nagedacht moeten worden. Maar is het ook datgene wat verschil maakt? Is het enkel correct toepassen van de lesmethode voldoende om kennis over te kunnen dragen. En waar moet een lesmethode aan voldoen om daar geschikt voor te zijn? Dit zijn de vragen waar mijn onderzoek zich op heeft gericht.
Waar ik tegenaan ben gelopen wordt vrij goed geïllustreerd middels de visie van mijn stage school. Die heb ik uit het schoolwerkplan overgenomen;
‘We zijn van mening dat het voor leerlingen in de huidige samenleving niet gemakkelijk is het leren een hoge prioriteit te geven. Er is sprake van veel concurrentie om zelf verantwoordelijk te kunnen zijn voor het leren. Op het CLV willen we niet (meer) experimenteren met het overdragen van verantwoordelijkheden voor leren naar leerlingen. Alleen als we er 200% van overtuigd zijn dat de leerling zichzelf en de docent niet teleurstelt mag het uit handen worden gegeven.
Dit heeft niet alleen te maken met de mogelijkheden die een leerling heeft, maar ook met de competenties die docenten nog in geringe mate bezitten om goed op afstand te begeleiden. Een docententeam dat zelf opgeleid is volgens het oude leren kan niet zo maar ideologisch het nieuwe leren omarmen en gaan doen.
Om succesvolle onderwijsvernieuwingen in te voeren is een strakke regie van scholing en inzicht nodig om met betere resultaten onderwijs vorm te geven. Onderzoekers op het gebied van hersenonderzoek en ontwikkelingspsychologie verschillen sterk van mening over de mogelijkheden die leerlingen hebben om de zelfsturing in verantwoordelijkheid goed vorm te geven.
Op het CLV kiezen we ervoor daarmee niet te experimenteren, wat ten koste zou kunnen gaan van de ontwikkeling van leerlingen. Het CLV zal de komende vier jaar om die reden geen innovatieve school worden waar grootschalige vernieuwingen plaatsvinden. Onze woonomgeving en ontwikkelingen in het basisonderwijs in Veenendaal geven ons aan dat gedegen en traditioneel klassikaal onderwijs op prijs wordt gesteld’. 2
Henri van den Hout, 1997
2www.clv.nl
Het CLV is een school die zeer beslist kiest voor een bepaalde traditionele vorm van lesgeven. Als docent zijn er wel vrijheden maar dit wordt weinig gestimuleerd vanuit de school.
Waar ik vrij snel tegen aan ben gelopen is het feit dat zowel methode als docent eigenlijk de middelen missen om zich individueel te richten tot de leerling. Ook is er geen draagvlak om de kennis op een niet traditionele manier over te dragen. Daardoor wordt er een gemiddeld niveau aangeboden en gevraagd. De houding ten opzichte van veranderingen en vernieuwingen blokkeert een grote ontwikkeling hierin. Het is bijvoorbeeld erg moeilijk om zwakkere of juist sterkere leerlingen te bedienen wanneer er strikt vastgehouden wordt aan klassikaal onderwijs met 1 methode.
De school geeft in het schoolwerkplan wel aan dat de resultaten achter blijven. Hierdoor is er een angst om te veranderen. De verwachting is dat het dan nog slechter zal gaan. Maar misschien is het wel zo dat juist door de gekozen opstelling de resultaten zijn zoals ze zijn.
Leukste school award3
Recent heeft het CLV de award gewonnen voor leukste school van Nederland. De wedstrijd werd georganiseerd door Slam! Fm, scholen werd beoordeeld op verschillende vlakken en voor mijn onderzoek is het interessant om vast te stellen dat er een uitstekende sfeer heerst onder de leerlingen van het CLV, wat zich zelfs vertaald in deze award. Zegt dat iets over een eventueel causaal verband met de gebruikte leermethodes? Nee, dat niet maar blijkbaar kan een en ander goed naast elkaar bestaan.
3 http://www.slamschoolawards.nl
1. Contextbeschrijving
Momenteel loop ik stage op het Christelijk Lyceum Veenendaal. Zowel op de Mavo/ Havo als Vwo. Zo kan ik op veel niveaus ervaring opdoen. Als methode om nader te onderzoeken heb ik gekozen voor Pincode 5e editie, vmbo onderbouw.
Hierover heeft de uitgever het volgende te vertellen4;
Uw Pincode
Al het goede uit de succesvolle 4e editie is behouden gebleven, zoals de heldere structuur en mooie vormgeving. Verder kenmerkt Pincode 5e editie vmbo onderbouw zich door:
• veel opdrachten, herhalingsoefeningen, toetsen en extra opgaven;
• duidelijke instructies zodat de leerling zelfstandig kan werken;
• alle leer- en oefenstof in één boek: korte blokken theorie gevolgd door opdrachten;
• extra differentiatie binnen de streams; er zijn speciale verdiepingsparagrafen per hoofdstuk opgenomen;
• meer aandacht voor het vak economie in de praktijk door in elk hoofdstuk aandacht te schenken aan ‘oriëntatie op beroep en opleiding;
De gekozen methode past zeer goed bij de onderwijsvisie van het CLV. Uiteindelijk is wat we hierboven lezen gewoon wat we van een boek verwachten, al decennia. Les- en oefenstof, enige verdieping, koppeling aan een thema. Bij pincode zie je dat terug in de oriëntatie op beroep en opleiding. Niet heel vernieuwend en ook weinig gebruikmakend van nieuwe ICT mogelijkheden of andere werkvormen5.
‘Het CLV zal de komende vier jaar om die reden geen innovatieve school worden waar grootschalige vernieuwingen plaatsvinden. Onze woonomgeving en ontwikkelingen in het basisonderwijs in Veenendaal geven ons aan dat gedegen en traditioneel klassikaal onderwijs op prijs wordt gesteld’6.
De didactische visie van de school is duidelijk; gedegen, traditioneel klassikaal onderwijs. Dit is een duidelijke keuze en duidelijke keuzes zijn altijd aan te vechten. Ze bieden echter ook duidelijkheid. Dit komt ook terug in de interviews met docenten en leerlingen. Er is niet heel veel kennis over hoe het anders kan. Er wordt ook weinig mee geëxperimenteerd.
Zoals goed beschreven door Van Den Akker in zijn curriculaire spinnenweb6 is de visie bepalend voor alle andere variabelen binnen het curriculum. De bovenstaande opmerkingen met betrekking tot de visie hebben dus een grote invloed op onder andere de leermiddelen.
4 http://www.slamschoolawards.nl/
5 http://www.noordhoff.nl/
6 Van Den Akker, 2003
7 http://www.clv.nl/
2. Onderzoeksvragen
Met de volgende onderzoeksvragen in de hand wil ik gaan kijken naar het lesmateriaal. Van den Hout7 heeft basiscriteria geformuleerd die een methode didactisch te beoordelen maakt.
Eisen Ja Nee Verantwoording
Is de auteur duidelijk in verband met de na te streven doelstellingen? X Erg ervaren producent
Is de inhoud en de vormgeving consistent met de vooropgezette doelstellingen? X Volledig
Gaat de school akkoord met de vooropgezette doelstellingen? X Ja
Is de methode helder wat betreft mogelijke en wenselijke didactische werkvormen? X X 1 werkvorm, die is duidelijk
Vindt het docententeam deze werkvorm wenselijk? X Ja
Worden suggesties gegeven voor de leeractiviteiten van de leerlingen? X Niet heel veel
Zijn de suggesties ook in de ogen van het team waardevol? X Worden nauwelijks gebruikt
Wordt in de methode de gehanteerde visie op evaluatie duidelijk? X Eigenlijk wordt er nauwelijks geëvalueerd
Is de school akkoord met deze visie en is de uitwerking ervan degelijk? X
Zijn er mogelijkheden in de methode voor bijsturen na controle toetsen? X Voor volgend jaar wel
Naast deze criteria heb ik mijzelf ook de volgende vragen gesteld;
Zijn er voldoende oefeningen en toetsingselementen die recht doen aan verschillen in leerlingen x
Richt de methode zich op het individu? x
Geeft de methode variatie in werkvormen? x
Uit het invullen van deze tabel blijkt dat de methode heel geschikt is voor het gros van de leerlingen. Namelijk er is veel rekening gehouden met examenstof en doelstellingen. De werkvorm die aangehouden wordt is ook volstrekt helder. Echter wanneer dit niet werkt bij een leerling is er weinig ruimte tot diversifiëren in werkvormen.
7 Henri van den Hout, 1997
3. Beschrijf de kenmerken van jouw leeromgeving
Om de kenmerken van de leeromgeving op mijn stageschool te beschrijven maak ik gebruik van onderstaande omgevingsfactoren.
1. De visie van de school waar ik stage loop. Wat is het onderscheidend vermogen van de school, wat draagt de school uit.
In de inleiding en contextbeschrijving is dit voldoende naar voren gekomen.
2. De vakdidactische visie van de eigen vakgroep. Gebaseerd op de checklist van Henri van den Hout.
Zie de ingevulde checklist van Van Hout hieronder.
3. Ontwikkelingen rondom informatievaardigheden en ICT.
Het is zo dat er op het vlak van informatievaardigheden en ICT eigenlijk nauwelijks iets ondernomen wordt op het CLV. In 1 van mijn lessen waarbij ik observeerde werden er presentaties gegeven die de leerlingen zelf gemaakt hadden. Hier was een enorm niveau verschil merkbaar. Het blijkt dat sommige leerlingen met het grootste gemak een eigen website met professioneel uiterlijk bouwen voor een presentatie. Andere maken nog een handgemaakte poster. Doordat hier weinig klassikaal aandacht aan gegeven wordt ontstaan enorme verschillen.
4. De criteria die de leerlingen belangrijk vinden van zijn/haar leeromgeving.
Dit komt naar voren vanuit de interviews en in de functionele benadering van lesmethoden die onder de volgende checklist besproken wordt.
De checklist van Van den Hout (Hout,1997). De voor mij belangrijkste gewogen factoren heb ik gebruikt om mijn eigen checklist samen te stellen. Deze staat onder de checklist van Van den Hout.
Algemeen
Item Wegings-
factor Wel aanwezig Niet aanwezig
Dekt de stof in de methode het examen programma 0,3 X
Gaat de school akkoord met de vooropgezette doelstellingen 0,1 X
Vindt het team deze werkvorm wenselijk 0,1 X
Zijn er mogelijkheden in de methode voor het bijsturen na controle toetsen 0,1 X
Is de prijs van de methode aanvaardbaar 0,1 X
Is er ruimte om actuele economische onderwerpen toe te voegen 0,2 X
Is de inhoud en vormgeving consistent met de voorop gezette doelstellingen 0,1 X
Aanschouwelijkheidsprincipe
Item Wegings-
factor Wel aanw. Niet aanw.
Sluiten de diverse illustraties, voorbeelden en tabellen zorgvuldig aan bij de tekst? 0,1 X
Staat er een begrippenlijst of korte samenvatting na ieder hoofdstuk? 0,3
X
Zijn de teksten niet te lang?* 0,2 X
Is de visuele tekststructurering, de lay out, verzorgd en aantrekkelijk (lettertype)? 0,2 X
Is de hanteerbaarheid van het boek geschikt? 0,2 X
Activiteitsprincipe
Item Wegings-
factor Wel
aanw. Niet aanw.
Wordt in de methode voorzien in de ruimte voor leerling activiteiten in de lessen? 0,2 X
Is er ruimte dat leerlingen de onderdelen in de methode aan elkaar kunnen uitleggen? 0,2 X
Zijn er voldoende en gevarieerde oefeningen in toepassingen voorzien? 0,1 X
Zijn de activiteiten geschikt voor het bereiken van de doelstellingen? 0,1 X
Zijn er richtlijnen voor het leren aangegeven en stroken die met de doelstellingen? 0,1 X
Zijn er suggesties opgenomen voor individuele studie en huiswerk? 0,1 X
Worden gevarieerde werkvormen gesuggereerd 0,2 X
Belangstellingprincipe
Item Wegings-
factor Wel aanw. Niet aanw.
Stimuleren de voorgestelde werkvormen en het aanschouwelijke materiaal de motivatie en de belangstelling van de leerlingen? 0,2 X
Wordt er op motiverende wijze aangesloten bij de leefwereld van de leerlingen 0,2 X
Wordt verwezen naar de praktische bruikbaarheid van wat men leert? 0,2 X
Zijn de gevraagde activiteiten voldoende moeilijk om een uitdaging te betekenen? 0,2 X
Nodigt de methode uit om eigen ervaringen van de leerlingen in te brengen? 0,2 X
Integratieprincipe
Item Wegings-
factor Wel aanw. Niet aanw.
Worden hoofd- en bijzaken onderscheiden? 0,2 X
Is de leerstofvolgorde zodanig dat onthouden en integreren bevorderd wordt? 0,2 X
Wordt bij behandeling v. lesonderdeel koppeling gemaakt met voorafgaande onderdelen? 0,2 X
Zijn er voldoende oefeningen, toepassingen e.d. met een overkoepelende en bundelend karakter? 0,2 X
Is de samenhang met andere, aanverwante vakken duidelijk? 0,2 X
Geleidelijkheidprincipe
Item Wegings-
factor Wel aanw. Niet aanw.
Wordt de leerstof volgens aanvaardbare principes geordend? 0,1 X
Staan er voldoende (diagnostische) toetsen en vragen in? 0,2 X
Wordt de leerstof in tekst, oefening en toepassing voldoende herhaald? 0,1 X
Zijn de toetsen adequaat wat betreft het niveau en de wijze van beheersen van de leerstof? 0,2 X
Wordt rekening gehouden met de verschillende fasen in het individueel leerproces? 0,2 X
Wordt voldoende aandacht besteed aan de oefening van basisgegevens voordat varianten en uitzonderingen worden besproken? 0,2 X
Differentiatie principe
Item Wegings-
factor Wel aanw. Niet aanw.
Wordt in de methode gebruik gemaakt van verschillen in belangstelling en achtergrond van de leerlingen? 0,2 X
Is het mogelijk om rekening te houden met verschillen in tempo van leerlingen? 0,4 X
Zijn items voor remedial teaching en voor extra studie voorzien? 0,2 X
Biedt de methode voor snelle en begaafde leerlingen mogelijkheden tot verrijking? 0,2 X
Aanspreekbaarheidsprincipe
Item Wegings-
factor Wel aanw. Niet aanw.
Wordt rekening gehouden met de gelaagde structuur van het economisch kennisgeheel? 0,3 X
Worden leerlingen consequent aangesproken op hun taalniveau? 0,1 X
Bevordert de opbouw van het boek de ontwikkeling van contextgevoeligheid en het gebruik van economische taal op niveau? 0,3 X
Is er voldoende anticipatiespanning in de tekst en in de opdrachten? 0,3 X
Enige conclusies;
1. Kwaliteit leerboeken is ontoereikend, voornamelijk op het gebied van differentiatie
2. Leraar vervangt het boek
3. Leerling mist de interne motivatie
4. Leerling mist externe motivatie
5. Leerlingen missen de vaardigheden om het leerboek te gebruiken.
Uit de checklist en gesprekken komt naast bovenstaande het beeld naar voren dat leerlingen in het algemeen geen actieve studenten zijn. Daaruit volgt dat de methode of de docent de volgende aangewezene zijn om dit toch te stimuleren.
4. Mijn Checklist
Mijn checklist is gefundeerd op die van Henri van den Hout en op de literatuur betreffende de functionele benadering. Waar ik mijn checklist met name op wil richten is op het feit dat een leerling de interne motivatie mist om heel veel te doen. De leraar is hier de kritische factor. Hij zal de leerling mee moeten nemen. Dat meenemen moet vervolgens ook nog zoveel mogelijk tailormade zijn.
Item Wegings-
factor Wel aanwezig Niet aanwezig
1. Dekt de stof in de methode het examen programma
2. Zijn er mogelijkheden in de methode voor het bijsturen na controle toetsen
3. Is er ruimte om actuele economische onderwerpen toe te voegen
4. Is er voldoende anticipatiespanning in de tekst en in de opdrachten?
5. Wordt in de methode voorzien in de ruimte voor leerling activiteiten in de lessen?
6. Zijn er voldoende en gevarieerde oefeningen in toepassingen voorzien?
7. Worden gevarieerde werkvormen gesuggereerd
8. Stimuleren de voorgestelde werkvormen en het aanschouwelijke materiaal de motivatie en de belangstelling van de leerlingen?
9. Wordt verwezen naar de praktische bruikbaarheid van wat men leert?
10. Wordt rekening gehouden met de verschillende fasen in het individueel leerproces?
11. Is het mogelijk om rekening te houden met verschillen in tempo van leerlingen?
12. Bevordert de opbouw van het boek de ontwikkeling van contextgevoeligheid en het gebruik van economische taal op niveau?
5. Methode van onderzoek
Als methode van onderzoek heb ik gekozen voor interviews met mijn 2 stagebegeleiders en leerlingen. Daarnaast heb ik in de literatuur gekeken of ik een antwoord kan vinden op de gestelde onderzoeksvraag namelijk;
‘Waardoor of waarmee maakt een gekozen methode het verschil in onderwijs’?
Daarnaast heb ik met mijn checklist in de hand gekeken naar de lesmethode. Op basis van wat ik belangrijk vind heb ik kritisch gekeken naar het lesmateriaal. Toevallig ben ik een tijdje geleden ook naar een introductie dag van Noordhoff geweest. Op deze dag werd de 5e editie gepresenteerd en toegelicht. Hierbij heb ik dus direct kunnen horen wat de ontwerper van het lesmateriaal te vertellen had.
5.1 Literatuuronderzoek en interviews
In mijn literatuur onder zoek heb ik gekeken hoe het mogelijk zou zijn om meer individueel toegepast bezig te zijn met kennisoverdracht naar leerlingen. Ik heb voornamelijk onderzocht of er veel verschillen zijn tussen leerlingen. Of hier iets mee gedaan wordt in ons systeem en of het zin zou hebben dit wel te doen wanneer dit niet gedaan wordt.
Het artikel geeft het volgende aan. Marieke Kral; “ons motto is: recht doen aan verschillen. Verschillen tussen leerlingen moet je niet willen wegpoetsen. Iedereen heeft een talent. Het gaat erom dat iedereen zich zo goed mogelijk kan ontplooien.
Techniek biedt al de mogelijkheid om automatisch gegenereerde gegevens over het digitale leergedrag van een leerling te analyseren. Een grotere individuele afstemming is daarmee mogelijk. Denk aan flipping the classroom waarmee leerlingen meer individuele uitleg krijgen middels filmpjes. De mogelijkheden zijn er dus.
Op het CLV wordt nauwelijks recht gedaan aan de individuele leerling. Ook de gekozen methode bied die mogelijkheid niet. In mijn vervolg onderzoeksvraag zou ik daar aandacht aan willen geven.
Via de website; http://www.leraar24.nl/dossier/18429 heb ik een mooie samenvatting gevonden van een aantal punten die gaan over het verschil tussen het Rijnlands model en het Angelsaksische economische model. Het valt te verdedigen dat het economische model wat nagestreefd wordt in ieder geval ten dele verantwoordelijk is voor de crisis waar de wereld zich nu in bevindt. Het voort te ver om dit hier uiteen te zetten maar ook in het onderwijs valt er wat te zeggen voor meer recht doen aan en rekening houden met onderlinge verschillen. Mijn mede student Engelbert van Benthem reikte mij dit aan en ik herken hier veel van in ons maatschappelijke systeem. Van beide modellen vinden we veel terug in Nederland.
5.2 Kernprincipes Rijnlands denken:
Het Rijnland model staat tegenover het Angelsaksische model. Beide zijn modellen van maatschappelijke ordening, gerichtheid zo je wil. Bij het Angelsaksische model past bijvoorbeeld streven naar winst, een kleine overheid, zelfredzaamheid en een minimale maat die gehaald moet worden. Wanneer deze maat niet gehaald wordt volgt uitsluiting. Bij het Rijnlandse model gaat het meer om de maximale haalbare maat voor elk persoon.
Binnen ons onderwijssysteem zie je deze ordening goed terug door toetsen die gemaakt moeten worden, Wordt er geen 5,5 gehaald dan volgt verwijdering van het betreffende niveau. In Finland, waar et onderwijssysteem een andere gerichtheid kent wordt bijvoorbeeld pas aan het einde van de opleiding getoetst. Voor die tijd is er door doorlopende aandacht en inschatting van de docent misschien al wel een niveau aanpassing gedaan.
Kernprincipes zijn:
* mensbeeld: solidariteit
* hier en nu als vertrekpunt
* organisatie is werkgemeenschap
* samen schitteren: teamplay
8 M. Kral, ICT-kansen bij personalized learning
9 http://www.leraar24.nl/dossier/1842
* principe gedreven
* contextgevoelig
* vakmanschap als basis (allround)
* coördinatie vanaf de werkvloer
* primair proces staat centraal
* emergente strategie als norm (maatwerk)
* meten = weten
Van belang voor dit verslag is om te realiseren waar bepaalde zaken binnen ons onderwijs vandaan komen. De visie die eraan ten grondslag ligt. De gebruikte methode is naar mijn mening prima maar de visie niet. Die zou meer moeten gaan naar het Rijnland model. Door binnen de lessen naast de huidige methode vaker samenwerkende werkvormen te gebruiken is hiermee een begin te maken.
5.3 Meervoudige intelligentie
Waar komt die diversiteit bij leerlingen toch vandaan? Intelligentie betekent volgens Gardner10: de bekwaamheid om te leren, om problemen op te lossen. Dit kan volgens hem op verschillende (dus meervoudige) manieren. Dit betekent dat je op sommige manieren meer intelligent bent dan op andere.
Als je laag op een IQ-test scoort, betekent dit volgens Gardner dus niet dat je niet intelligent bent. Het betekent alleen dat je niet verbaal/linguïstisch, logisch/mathematisch en/of visueel/ruimtelijk intelligent bent. Op één van de andere manieren kan je wel erg intelligent zijn en heel erg uitblinken en daardoor zelfs heel succesvol worden. Mozart was volgens hem bijvoorbeeld muzikaal intelligent.
Uit de door mij onderzochte literatuur blijkt niet alleen dat mensen verschillend zijn in intelligentie en capaciteiten maar ook dat er verschillen zijn in gehanteerde modellen in de samenleving. Het is dus mogelijk anders om te gaan met kennis. Het zou ook mogelijk moeten zijn om kennis aan te bieden op een manier die meer recht doet aan de verschillende intelligenties van mensen.
De verschillende intelligenties volgens de theorie zijn:
•verbaal/linguïstische intelligentie (woordslim)
•logisch/mathematische intelligentie (rekenslim)
•visueel/ruimtelijke intelligentie (beeldslim)
•muzikaal/ritmische intelligentie (muziekslim)
•lichamelijke/kinesthetische intelligentie (beweegslim)
•interpersoonlijke intelligentie (mensslim)
•intra-persoonlijke intelligentie (zelfslim)
•natuurgerichte intelligentie (natuurslim).
Naast een gehanteerd model en de verschillen in leerlingen hebben we ook te maken met de docent. Hoe belangrijk is die eigenlijk?
Volgens het artikel van Hattie11 zijn de daadwerkelijk verschil makende variabelen niet zozeer methode georiënteerd maar meer docent georiënteerd. Volgens dit artikel is de docent eigenlijk het belangrijkste. De docent is naar mijn mening ook de aangewezen persoon om toe te passen wat volgens mij volgt uit het literatuur onderzoek.
Dus train docenten om lesmethodes zo te gebruiken dat er meer gericht op het individu gewerkt wordt.
10 http://nl.wikipedia.org/wiki/Meervoudige_intelligentie
11 J. Hattie, Visible Learning, 2009
5.4 Conclusie literatuur onderzoek
Wat brengt ons dit nu allemaal? Voornamelijk de conclusie dat leerlingen gebaat zijn bij diversiteit. Methodes zijn slecht in staat om die diversiteit aan te brengen, zoals in het artikel van Hattie duidelijk naar voren komt wordt het verschil gemaakt door de docent en niet zozeer de methode. Uit de interviews en de checklist blijkt dat de methode prima is. De gebreken die aangegeven worden vinden we terug in de literatuur. En dan met name in het feit dat die gebreken erkent worden. Veel vaker is er sprake van dezelfde problemen.
We hebben gekeken naar de visie van onderwijsstelsel (Angelsaksische model), de verschillen in leerlingen en hun intelligenties (Gardner) en de mate waarin een methode daar recht aan kan doen.
De methode Pincode past prima in het Angelsaksische model, er wordt de benodigde kennis aangeboden op een manier die past bij de gebruikte toetsing. De gemiddelde leerling zal door het leren van de stof en het maken van de opgaven kunnen voldoen aan de eisen. Echter doordat er zoveel verschillen zijn tussen leerlingen zijn er veel leerlingen die niet tot hun recht komen. Als we kijken naar de meervoudige intelligenties van Gardner dan is het niet moeilijk om te realiseren dat binnen de huidige methode niet alle kinderen te bedienen zijn.
In het artikel van Hattie wordt vervolgens vrij goed aangegeven dat het verschil gemaakt wordt door de docent. Die zal, doordat hij de leerling kent, de juiste manier van kennis aanbieden kunnen toepassen. Op te leren hoe dit moet zullen de school en de docent hun visie moeten aanpassen.
6. Resultaten interviews
Voor mijn onderzoek heb ik docenten en leerlingen bevraagd. Helaas blijkt direct dat er vrij weinig gedachten zijn bij de keuzes die gemaakt worden. Het vereist nogal wat doorvragen om tot antwoorden te komen. Los van de methode zijn er wel gedachten over wat belangrijk is.
De conclusie hieruit is dat voor zowel docent als leerling de cruciale factor van een goede les de interesse is. Op wat voor manier die gewekt wordt maakt niet uit. Hoe daarmee gewerkt wordt ook eigenlijk nauwelijks. Zodra er interesse is voor het onderwerp, zodra het ‘leuk’ is om ermee aan de slag te gaan krijgen zowel docent als leerling energie en wordt er geleerd.
6.1 Docent interviews
Uit de interviews met mijn stagebegeleiders blijkt dat er een bepaalde keuze is gemaakt in het verleden. Daarmee wordt gewerkt en er wordt eigenlijk nauwelijks gekeken naar andere methoden. Vanuit de school is er ook nauwelijks stimulans om dit anders te doen. Het resultaat is dat de docent werkt met Pincode, wat over het algemeen een prima keuze is. Deze methode leent zich goed voor het soort onderwijs waarvoor gekozen wordt en voldoet aan alle eisen.
De werkdruk is hoog en er is weinig ruimte om te experimenteren. Want wanneer daardoor niet de volledige lesstof aan bod komt voor een toets is er een probleem. De makkelijkste manier om alles aan bod te laten komen is het vertellen. Dat werkt het snelst.
De leraren die ik heb gesproken willen graag hun best doen de lesstof aansprekend te maken. Bijvoorbeeld door een filmpje of een persoonlijk verhaal. Maar echt experimenteren met andere werkvormen is nauwelijks aan de orde.
6.2 Leerling interviews
De leerlingen geven aan niet echt na te denken over hun boek. Ze doen ermee wat ze moeten doen en dat werkt op zich wel. Het geeft wel een goede voorbereiding op de toetsen maar verder niet. Veel leuker vinden ze het als er een enthousiaste docent is die uit eigen ervaring verteld of ze meeneemt in een verhaal. Ze geven aan graag te willen leren en ook wel wat willen doen. Maar de docent zal ze wel mee moeten nemen.
Ze gaan niet uit zichzelf initiatief nemen. De leerlingen kunnen moeilijk aangeven waardoor dat komt. Pincode wordt goed gewaardeerd door de kinderen. Het is echter niet zo dat puur door de methode de interne motivatie opgewekt wordt om aan de slag te gaan met de lesstof.
Na enig aangeven van mijn kant vertellen ze dat er inderdaad een groot gat ligt tussen hun belevingswereld en de gebruikte termen en verhalen in het boek. “Er worden zoveel moeilijke woorden gebruikt” is een geslaakte verzuchting. Ook vinden ze de lessen heel saai.
Lessen waarbij ze zelf in actie mogen komen worden beter gewaardeerd. Hoe dit bij economie zou kunnen weten ze zelf niet echt.
7. Bevindingen
Vanuit protocollen 1 en 2 komt een beeld naar voren dat draait om het traditionele lesgeven. Dus frontaal voor de klas, volgens het directe instructie model. Zoals we gezien hebben in de inleiding wordt er in het schoolwerkplan duidelijk stelling genomen tegen vernieuwende onderwijstechnieken. Er wordt uitvoerig aangegeven waarom een keuze is gemaakt om hier niet in mee te gaan. Zowel management als docententeam geven aan zich daar prettig bij te voelen. De leerling geeft aan eigenlijk niet beter te weten.
Ook in de interviews wordt geen beeld geschetst wat een andere gewenste situatie op zou leveren. Vanuit het literatuur onderzoek komt wel duidelijk naar voren dat het positieve effecten heeft wanneer er anders geleerd wordt.
Niet ieder kind heeft baat bij de traditionele manier van kennis opdoen en toetsing.
7.1 Het gebruikersperspectief, protocol 3 & 4
Het CLV is een traditionele school. Dit blijkt uit alles. In protocol 3 heb ik geprobeerd te laten zien dat de school weinig vernieuwends bied. Dit heb ik willen doen door middel van de virtuele tour. Dit hoeft overigens niet perse slecht te zijn, maar voor nu is dit wat ik presenteer.
In protocol 4 heb ik een stuk gebruikt wat ik de leerlingen heb laten maken aan de hand van een verhaal wat ik verteld heb over de chipsfabriek die de leerlingen samen zijn begonnen. De opdracht was een les lang afwisselend uitleg en schrijven (soort free-writing) met behulp van de begrippenlijst. Het frappante was dat hierbij een heel aantal leerlingen die op de toets slecht scoorden het heel goed deden.
Naar mijn idee is het een voorbeeld van een andere werkvorm die meer recht doet aan verschillende soorten intelligentie die iemand kan hebben. Als huiswerk heb ik bijvoorbeeld ook eens opgegeven dat de begrippenlijst overgeschreven moet worden. Dat leverde totale verbazing en protest op. Het werd gezien als strafwerk.
De indruk die bij mij leeft is dat de school, docententeam en de leerlingen vrij goed samenwerken binnen het stramien wat gekozen is. De keuzes die gemaakt zijn helder en iedereen conformeert zich eraan. Maar er is volgens mij veel meer mogelijk waar weinig mee gedaan wordt. Dit komt, volgens mij, door een gebrek aan creativiteit.
8 Analyse
Vanuit de interviews, literatuuronderzoek en de checklists is er een bepaald beeld naar voren gekomen wat bij de bevindingen besproken is. In deze analyse ga ik dit gestructureerd onderbrengen in een uitgebreide SWOT analyse. Op basis hiervan zal ik een aantal aanbevelingen doen.
8.1 SWOT analyse
Voor de SWOT analyse kijken we naar 4 omgevingsfactoren namelijk;
1. De visie van de school waar ik stage loop. Wat is het onderscheidend vermogen van de school, wat draagt de school uit.
2. De vakdidactische visie van de eigen vakgroep. Gebaseerd op de checklist van Henri van den Hout.
3. Ontwikkelingen rondom informatievaardigheden en ICT.
4. De criteria die de leerlingen belangrijk vinden van zijn/haar leeromgeving.
Ik wil kijken naar deze omgevingsfactoren terwijl ik stil sta bij de volgende punten;
1. Randvoorwaarden (cirkel van invloed)
2. Leeractiviteiten
3. Werkvormen
4. Favoriete onderwijsrollen (docent als; coach, orator, lesmiddel ontwikkelaar)
Achtereenvolgens bepaal ik bij elke omgevingsfactor de SWOT. De zwaktes en bedreigingen vergelijk ik vervolgens met de gewenste situatie.
8.1.1 De visie van de school
Wat is het onderscheidend vermogen van de school, wat draagt de school uit.
1. Randvoorwaarden (cirkel van invloed)
2. Leeractiviteiten
3. Werkvormen
4. Favoriete onderwijsrollen (docent als; coach, orator, lesmiddel ontwikkelaar)
S De school heeft een heel duidelijke visie, draagt dit uit en blijft bij de keuzes die daaruit volgen. Deze visie sluit goed aan bij de omgeving van de school, Veenendaal. De christelijke identiteit en het traditionele onderwijs is wat er verwacht wordt en wat geboden wordt. Zowel de activiteiten, werkvormen en docentrollen sluiten hierop aan.
W De school heeft niet goed genoeg in beeld wat het effect is van de gekozen weg. Ook is er te weinig kennis van wat er verder mogelijk is qua werkvormen, lesmethoden.
O De sterke basis bied een goed fundament om gecontroleerd te experimenteren. Wanneer er zaken niet werken is niet direct het hele systeem weg. Er zijn bijvoorbeeld voldoende experimenten mogelijk zonder direct de gehele architectuur om te gooien en met studiepleinen te gaan werken.
T De maatschappij en leerlingen veranderen, wat gevraagd wordt van leerlingen veranderd ook. Wanneer dit niet goed gevolgd wordt kan het gebeuren dat er op een gegeven moment een spiraal van achterblijven ontstaat. Wanneer andere scholen in de omgeving wel op tijd meegegaan zijn met veranderingen kan dit een teruglopend aantal leerlingen tot gevolg hebben. Daarnaast zal het uiteraard ook niet goed zijn voor de kennis en capaciteiten van leerlingen.
8.1.2 Vakdidactische visie van eigen sectie.
Gebaseerd op de checklist van Henri van den Hout.
1. Randvoorwaarden (cirkel van invloed)
2. Leeractiviteiten
3. Werkvormen
4. Favoriete onderwijsrollen (docent als; coach, orator, lesmiddel ontwikkelaar)
S De vakdidactische visie van de docenten komt over het algemeen overeen met die van de school. Dit is niet goed voor vernieuwing maar wel een kracht doordat daarmee het sterke fundament ontstaan. De samenwerking tussen management en docent is hierdoor krachtig te noemen. De docenten krijgen bijvoorbeeld ruimte voor persoonlijke aanpassingen maar nemen die nauwelijks. Dit levert duidelijkheid op naar de leerlingen toe.
W Doordat docent en school op 1 lijn zitten is er een duidelijk zwakte waar te nemen in de kennis van alternatieven.
O Docenten zoude de ruimte kunnen krijgen om zelf te experimenteren. De stabiele basis van waaruit dit goed zou kunnen is er.
T Het wordt steeds moeilijker om te veranderen naarmate er langer 1 duidelijke gedragslijn is bij zowel school als docententeam.
8.1.3 Ontwikkelingen rondom informatievaardigheden en ICT.
1. Randvoorwaarden (cirkel van invloed)
2. Leeractiviteiten
3. Werkvormen
4. Favoriete onderwijsrollen (docent als; coach, orator, lesmiddel ontwikkelaar)
S Is er eigenlijk niet. Er is weinig budget voor, weinig gedachte bij en er wordt weinig mee gedaan.
W De zwakte is met name dat er weinig kennis is over het toepassen van ICT.
O Elke te ontplooien mogelijkheid op dit vlak is een kans.
T Wanneer ontwikkelingen op dit vlak cruciale succesfactoren blijken te zijn en het CLV is niet in staat ze toe te passen is dit absoluut een bedreiging.
8.1.4 De criteria die de leerlingen belangrijk vinden van zijn/haar leeromgeving.
1. Randvoorwaarden (cirkel van invloed)
2. Leeractiviteiten
3. Werkvormen
4. Favoriete onderwijsrollen (docent als; coach, orator, lesmiddel ontwikkelaar)
S De schoolomgeving en werkvormen, leeractiviteiten etc. die op school geboden worden komen overeen met datgene wat verwacht wordt. Vanuit die basis wordt er door de school wel ruimte gegeven aan docenten om zaken toe te passen zoals zij willen. Dat is wat leerlingen graag zien.
W Doordat de bal bij de docent ligt, wordt dit niet gestructureerd opgepakt, dat is een zwakte. Leerlingen zijn duidelijk kennisconsumenten.
O Wanneer vanuit de basis, door school en docent samen opgetrokken zou worden liggen er zeker kansen.
T Het gevaar is er dat wanneer leerlingen continue iets verwachten, ergens op hopen maar het komt er niet uit in de lessen, dat ze dan de interesse verliezen.
9. Conclusie
Zoals door het CLV zelf aangegeven blijven resultaten achter bij het landelijke gemiddelde. Dit is onwenselijk en er wordt ook hard gewerkt om dit te verbeteren. Echter, wanneer je jarenlang iets doet en het resultaat is niet wat je wil kun je niet verwachten dat door hetzelfde te doen alleen harder te proberen het resultaat opeens anders gaat zijn.
Het CLV heeft een sterke basis, daarvanuit experimenteren zou mogelijk moeten zijn. Wanneer de experimenten gestructureerd aan gepakt worden, dus met een goede voorbereiding en evaluatie moet het mogelijk zijn om zaken te verbeteren.
De lesmethode Pincode vind ik een hele sterke methode. Er zitten absoluut een heel aantal waardevolle kwaliteiten in en dient zeer goed als basis van een curriculum. Door jarenlange ervaring is er een goede afstemming op de exameneisen. Niveau van de oefenstof is goed en bijvoorbeeld de aanspreekbaarheid van de teksten is ook iets waar goed over is nagedacht. Echter, naar mijn mening geldt dit voor de gemiddelde leerling.
Volgens mij is er vanuit pincode te weinig houvast om te experimenteren. Te weinig verschillende werkvormen. Te weinig onderbouwing van lesstof gericht op verschillende intelligenties. Hierdoor mis je als docent zaken die een methode wel kan bieden.
9.1 Aanbevelingen
Op basis van de getrokken conclusie volgen nu een aantal aanbevelingen.
Aanbeveling 1
Voer een onderzoek uit naar welke leraren wat doen in hun les en wat daar de resultaten van zijn. Op basis van dit onderzoek is er een goed beeld van de huidige situatie.
Aanbeveling 2
Ontwerp een aantal experimenten waarin kennis op een andere manier aangeboden wordt en op een andere manier getoetst wordt dan momenteel het geval is.
Aanbeveling 3
Voer de experimenten uit en evalueer wat de effecten zijn. Wanneer dit gedurende een langere periode gedaan wordt met meerdere experimenten moet het mogelijk zijn om meer te diversifiëren in het lesgeven en toetsen dan nu het geval is.
9.2 Formulering vervolgonderzoeksvraag
In mijn onderzoek ben ik aangelopen tegen het feit dat er vanuit de gekozen methode een vorm van toetsing is die wellicht niet voldoende recht doet aan leerlingen en hun diversiteit. Kernpunt is dat er vanuit de methode stof wordt aangeboden. Deze wordt in de lessen geleerd en geoefend. Op een bepaald moment wordt vervolgens getoetst of deze feitelijke kennis gereproduceerd kan worden.
Mijn idee is dat de kennis die zo getoetst wordt niet lang beklijfd en na een bepaalde periode verdwijnt of ‘vaag’ wordt. Wanneer doorlopend getoetst zou worden op toepassing van en begrip van de geboden stof is misschien te bereiken dat er meer verbanden worden gelegd.
Ik heb namelijk een klas een soort free-writing opdracht gegeven met betrekking tot kennis die ook getoetst werd. Sommige leerlingen die op de toets heel slecht scoorden wisten wel anderhalf A-4 te produceren met tekst waarin ze duidelijk lieten zien de stof te begrijpen en toe te kunnen passen.
De vervolgonderzoeksvraag zou kunnen zijn;
“Op welke wijze zou getoetst kunnen worden welke lesmethode zowel recht doet aan vereiste examenstof als aan de diversiteit in leerlingen en hoe ze leren.”
Referentielijst
Akker, van den (2003). Het curriculaire spinnenweb. Londen: Kluwer Academic Publishers.
Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2005). Effectief Leren. Groningen: Noordhoff Uitgeverij
Hattie, J. (2009). Visible learning. Londen
Hout, H. v. (1997). Keuze van een methode.
Dalen, H.P. van, en K. Koedijk (2012). Nieuwe kijk op economie gevraagd – Visies op het economieonderwijs, Ebook Me Judice, Tilburg.
Lam, M. (2011). Thema’s vanuit de leertheoretische stromingen. Uitgangspunt bij curriculumontwerp.
Vries, D. (2010). De docent als ontwerponderzoeker, een implementatie scenario als hulpinstrument. Nijmegen, HAN
Vrieze, G. & Gennip, H v. (2008). Wat is de ideale leraar? Studie naar vakkennis, interventie en persoon. Nijmegen, Radboud Universiteit
Bijlage 1 Kijkkaders inclusief eigen criterialijst
Hardcopy in bezit van Astrid
Bijlage 2 Protocollen
Hardcopy in bezit van Astrid
Bijlage 3 Interviews met stagebegeleider en leerlingen
Hardcopy in bezit van Astrid
Bijlage 4 link naar posterpresentatie
http://www.glogster.com/diederik19/leermiddelen-economie/g-6l4csuvctt3qhubrjgv0ea0?s=imgglog
Bijlage 5 feedback op posterpresentatie
Zie bijgevoegd PDF bestand
Bijlage 6 reflectieverslag
Op basis van de feedback zoals die door mijn mede studenten gegeven is wil ik hier graag reflecteren op mijn presentatie vaardigheden.
Helaas was ik tijdens de afronding van mijn posterpresentatie het formulier met criteria kwijt. Hierdoor heb ik geen recht kunnen doen aan alle onderdelen. Veel stappen in het onderzoek heb ik daardoor niet gepresenteerd. Ik heb mijzelf gericht op mijn eindconclusie en dit middels een metafoor getracht over te brengen.
Over het algemeen vonden mijn medestudenten dat de metafoor goed gekozen was. Het verhaal zoals ik het presenteerde kwam goed over en de boodschap was duidelijk.
Aangezien ik de eerste was die presenteerde realiseerde ik me pas later dat het niet enkel ging om de eindconclusie presenteren maar meer je hele onderzoek inzichtelijk maken.