Geschiedenis van het economisch denken

Welkom, op deze pagina vind je het verslag wat ik samen met M. Hovens maakte voor mijn docentopleiding Economie. Je kunt het uiteraard gebruiken als voorbeeld wanneer je het vak zelf volgt maar let op plagiaat!

Daarnaast is het interessant als je meer van Adam Smith of Ayn Rand wil weten.


Adam Smith

GESCHIEDENIS VAN HET ECONOMISCH DENKEN

Consumptie is het enige doel en de enige reden van bestaan van alle

productie.”

 Adam Smith

 

Voorwoord

Voor u ligt het verslag wat wij hebben gemaakt voor het vak Economische geschiedenis. Wij hebben gekozen voor Adam Smith. De reden hiervoor is dat wij beide de idee van de “onzichtbare hand”, “The (An) Invisible Hand”, een boeiend iets vonden. Een on(aan)tastbare wetmatigheid die regulerend werkt op de maatschappij. Adam Smith is daarnaast de grondlegger van de moderne economie. Je zou hem kunnen zien als degene die de theorieën van voor zijn tijd een stabiele basis gaf. Zijn ideeën zijn ook vandaag nog relevant en herkenbaar. Ook is er binnen de context van de moderne samenleving genoeg aan te wijzen wat afwijkt van de maatschappij van Smith. Wij vonden hierin aanknopingspunten die ons dusdanig boeiden dat wij voor Adam Smith hebben gekozen.

 

Veel leesplezier,

M. Hovens en D. van Stempvoort

 

Inhoud

 

Voorwoord 2
  1. Inleiding
4
  1. De historische kijk op Adam Smith, klassiek econoom.
4
  1. Wat zijn de voorlopers van de klassieke economie?
7
3.1 Het Mercantilisme (1500-1750) 7
3.2 De Fysiocraten (1750-1e school) 7
  1. De oorsprong van de klassieke economie.
8
4.1 Wat waren de maatschappijopvattingen in de 18e eeuw? 8
4.2 Maatschappelijke en economische ontwikkelingen in de 18e eeuw 9
4.3 Als basis voor de leer van Smith. 9
  1. De theorie van de klassieke economen
10
5.1 De belangrijkste aspecten van zijn leer van de klassieke economie 10
  1. Uitwerking van zijn theorie over het prijsmechanisme en An (The) Invisible Hand
11
6.1 Het prijsmechanisme. 11
6.2 An Invisible Hand 12
6.3 Analyse van de Invisible Hand 14
  1. Probleemvraagstukken in deze klassieke theorie
17
  1. Maatschappelijke context ten tijde van Adam Smith
18
  1. Maatschappelijke context nu
19
  1. Context van economische denkers vroeger
21
  1. Context van economische denker (denken) nu
22
  1. Bibliografie
24
  1. Bijlagen
25

 

 

1 Inleiding

Adam Smith (Kirkcaldy, rond 5 juni 1723 – Edinburgh, 17 juli 1790) was een Schotse moraalfilosoof en een pionier op het gebied van de politieke economie. Adam Smith was een van de belangrijkste figuren van de Schotse verlichting. Hij is de auteur van The Theory of Moral Sentiments en An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. Dit laatste werk, meestal afgekort als The Wealth of Nations, wordt beschouwd als zijn magnum opus en het eerste moderne werk in de economie.

Tijdens het onderzoek naar Adam Smith en zijn ideeën kwamen we meerdere vergelijkingen, relaties tegen waaronder/en wel tussen Ayn Rand en Adam Smith. Dit om een relatie te leggen tussen de maatschappelijke context van vroeger en heden en om de ideeën van denkers met elkaar te verbinden. U zult dit vooral tegenkomen in de beschrijving van de huidige maatschappelijke context.

Smith wordt alom genoemd als de vader van de moderne economie. Ook wordt hij beschouwd als één van de grondleggers van het klassieke liberalisme. Vooral zijn ideeën over de relatie tussen eigen belang en maatschappelijk belang zijn uitgebreid te lezen in zijn twee belangrijkste werken. Juist de uitleg van zijn tekst “de inzichtbare hand” heeft menigeen het hoofd doen breken en tot veel inzichten geleid. In ons verslag willen we zijn ideeën plaatsen in de context van zijn mede economen en in de maatschappelijke context. We willen de contexten bekijken in de tijd van Adam Smith en bekijken wat daar nu nog van te herkennen is in 2014.

We herkennen duidelijk 2 verschillende filosofieën. Namelijk, de behoefte van de mens om voor zichzelf te leven en de behoefte om te zorgen voor anderen. De bevrediging van eigen behoefte en de inperking hiervan waarbij de overheid ver vulling van behoeften overneemt. Het socialisme en het kapitalisme. In de huidige tijd vind je een voorvechtster voor het eigen belang in de persoon van Ayn Rand.

Ayn Rand (Alissa “Alice” Zinovievna Rosenbaum) (Sint-Petersburg, 2 februari 1905 – New York, 6 maart 1982) was een Amerikaans romanschrijfster en filosofe. Zij is de grondlegger van de filosofische stroming van het objectivisme. Hoewel ze in Rusland werd geboren en in 1926 naar de VS kwam, heeft ze de theorieën van Aristoteles weer doen herleven, maar sloot haar eigen theorieën daarbij in (zoals haar bewondering voor het kapitalisme). De mens als een heroïsch wezen, met zijn eigen geluk als het hoogste ethische doel, met productieve prestatie als zijn nobelste activiteit en de rede als zijn enige absoluut, beschrijft in essentie het objectivisme; Ayn Rand zag het objectivisme ook wel als de filosofie voor het leven op aarde.

We vinden momenteel een opleving van de aanvechting van ongelijkheid in de persoon van Thomas Piketty. hij is een Frans econoom gespecialiseerd in economische ongelijkheid. Hij is tevens hoogleraar en columnist en kreeg internationale bekendheid na de publicatie van Le Capital au XXIe siècle in 2013 (in het Engels vertaald in 2014)

In onze perceptie is het voor Adam Smith niet zo dat hij een filosofie wil grondvesten maar meer dat hij een beschrijvende rol op zich neemt.

(Wikipedia)

 




 

2 De historische kijk op Adam Smith, klassiek econoom.

Adam Smith (1723-1790) wordt gezien als een van de grondleggers van de klassieke economie, het klassiek liberalisme, als vader van de moderne economie. Hij was van mening dat het nastreven van het eigen individuele belang ook in het grootste maatschappelijk belang zou resulteren. Een vrije markt “… levert het meeste op voor de maatschappij als geheel”. De “… ‘onzichtbare hand’ van deze vrije markt zorgt voor harmonie en evenwicht”.

Smith was een moraalfilosoof: In 1736, hij was toen dertien, begon Smith zijn studies aan de Universiteit van Glasgow. Onder leiding van Francis Hutcheson studeerde hij moraalfilosofie. Hier ontwikkelde Smith zijn passie voor vrijheid, de rede, en vrije meningsuiting.

In de jaren daarna schreef hij zijn twee belangrijkste boeken:

  1.  The Theory of Moral Sentiments (1759)
  2. the Wealth of Nations (1776).

De periode van de klassieke economie maar specifiek de publicatie van the Wealth of Nations in 1776, wordt gezien als het geboortejaar van het economisch denken. Enkele andere economen van deze stroming zijn Malthus, Ricardo, Say en Mill.

Het boek The Wealth of Nations wordt soms beschreven als een kritiek op het Mercantilisme en als een synthese van het nieuwe economisch denken van die tijd. Meer bepaald bekritiseert The Wealth of Nations twee belangrijke principes van Mercantilisme:

  1. Het idee dat protectionistische invoerrechten een staat enkel ten goede komen.
  2. Het idee dat grote reserves goud en andere edele metalen noodzakelijk zijn voor de economische welvaart van een land.

Een  “onzichtbare hand” beschrijft het  zelfregulerende effect  van  een  markt  waar  iedereen slechts eigenbelang nastreeft, maar daarmee collectief welvaart weet te creëren. Adam Smith beschreef dit principe onder meer in The Theory of Moral Sentiments uit 1759. De “onzichtbare hand” zou werken via eigenbelang, mededinging en marktwerking: eigenbelang en sympathie zijn complementair. (zie verder in deze leertaak)

The Theory of Moral Sentiments en The Wealth of Nations hangen nauw met elkaar samen. Eigenlijk zijn het de eerste twee delen van een trilogie die Smith wilde publiceren. In het eerste deel – The Theory of Moral Sentiments – heeft hij het fundament van zijn visie op mens en maatschappij neergelegd. In het tweede deel – The Wealth of Nations – gaf hij een nadere uitwerking aan de deugd ‘prudence’ (wijsheid of bedachtzaamheid), wat voor hem inhield: de betrekkingen tussen mensen in de particuliere sfeer van de economie (al kwamen zijn ideeën over belastingheffing, politie en defensie hierin ook al aan bod). In The Theory of Moral Sentiments brengt Smith, als een ware representant van de Schotse Verlichting, in kaart aan welke emoties mensen zoal onderhevig zijn, hoe die emoties zich tot elkaar verhouden en hoe zij kunnen worden gerubriceerd. Maar bovenal legt hij een verband tussen die gevoelens en het ontstaan van morele oordelen. Smith verwerpt de gedachte als zou de moraal van hogerhand – door God – zijn gegeven. Volgens hem is moraliteit een voortbrengsel van het sociaal verkeer tussen mensen. Hij gebruikt het woord sympathy’ om uitdrukking te geven aan ons vermogen ons in een ander persoon te verplaatsen en met hem of haar mee te voelen, de emoties te ondergaan die die persoon in een bepaalde situatie blijkbaar – gelet op wat wij waarnemen – ondergaat: empathie, inlevingsvermogen.

Het waarnemen en meevoelen met de ander is de eerste fase van het proces waaruit onze moraliteit ontstaat. De tweede fase in het proces is dat wij niet alleen waarnemen, maar al snel in de gaten krijgen dat wij zelf ook worden waargenomen. Zoals je ‘sympathy’ hebt met een ander en vervolgens over hem of haar een oordeel hebt, zo heeft die ander ook ‘sympathy’ met de ander en hij of zij vormt zich over het gedrag – en uiteindelijk over het karakter – een oordeel. Mensen streven ernaar goedkeuring van hun omgeving te krijgen en afkeuring te vermijden. De derde fase in het ontstaan van onze moraliteit wordt gestimuleerd door het besef dat de ander niet altijd weet wat er achter onze emoties steekt en daardoor misschien tot een verkeerd oordeel over ons komt.

Nogal wat mensen denken dat The Theory of Moral Sentiments en The Wealth of Nations haaks op elkaar staan: in het eerste werk zou Smith zich van zijn sociale kant en in het tweede van zijn egoïstische kant hebben laten zien. Wie echter beide werken van Smith heeft gelezen, én begrepen, kan dit onmogelijk met droge ogen beweren. Ten eerste moet het eigenbelang dat in The Wealth of Nations inderdaad een centrale plaats inneemt als drijfveer achter het menselijk handelen, niet worden verward met egoïsme. Ten tweede komt het eigenbelang ook in The Theory of Moral Sentiments prominent naar voren als één van de drijfveren achter het menselijk handelen (naast bijvoorbeeld welwillendheid). En ten derde wijst Smith de ‘sympathy’ in zijn The Theory of Moral Sentiments niet aan als de grote drijfveer achter het menselijk handelen, maar als de bron van onze morele oordeelsvorming.

Smith betoogt ook in The Theory of Moral Sentiments dat het in de aard van de mens ligt besloten dat hij eerst en vooral zijn eigenbelang zal dienen en zich daarover zorgen maakt.

 

 

(Adam Smith, 2014)

(The Theory of Moral Sentiments, 2013)

(The Theory of Moral Sentiments door Partick van Schie, 2009)

 

 

3 Wat zijn de voorlopers van de klassieke economie?

3.1 Het Mercantilisme (1500-1750).

Dit wordt gekenmerkt door het normatief karakter van de economie: geen winst maar rechtvaardige prijs, geen rente. In deze periode ontstaan nationale staten waarbij verschillende inzichten waren over de handel: protectionisme of juist vrije handel.

Algemene kenmerken van het Mercantilisme:

  • Regeringen streven naar een positieve handelsbalans (bevorderen export en import afremmen) en het vergroten van de voorraden goud en zilver
  • Doorgaans keuze voor overheidsregulering
  • Individu ondergeschikt aan de staat
  • Verschillende belangen staten (Nederland: vrije handel)
  • Was geen systeem, losse ideeën
  • Beschouwingen over economie waren mengeling van wetenschappelijke en normatieve uitspraken.

 3.2 De Fysiocraten (1750-1e school)

Aansluitend waren er de Fysiocraten (1750-1e  school) waarvan Quesnay de meest vooraanstaande econoom was. De fysiocraten waren leden van de 1e  school in de economie (oftewel waren ze de aanhangers van het eerste paradigma (betekent voor het eerst samenhangende beschrijving en verklaring van verschijnselen) Dit i.t.t. het Mercantilisme welke geen samenhang heeft in een eenduidige economische beschrijving doch meer een verzameling van losse ideeën is. Uitgangspunt: de natuur heerst, er heerst een natuurlijke ordening.

T.a.v. deze stroming zijn er twee bekende ideeën: de waardeleer en de economische kringloop:

  •  Waardeleer: waarde komt uitsluitend tot stand in de landbouw en enkel wat ons de natuur levert (graan, groenten, vis, delfstoffen), niet wat ermee gebeurt dus de waarde die daarna eraan toegevoegd wordt.
  • Economische kringloop: de maatschappij was een standenmaatschappij: boeren, grootgrondbezitters (adel) en ambachtslieden/handelaren.

Primaire productieve sector was tot medio 18e eeuw nog steeds landbouw. De boeren verbouwen, betalen aan de grondeigenaren (de adel) pacht waardoor zowel de boeren als de adel handel konden drijven met handelaren/ambachtslieden. Zo ontstond er een economische kringloop. Nu ontstaat ook de term produit net (netto nationaal product: NNP): omzet van de boer minus zijn kosten en levensonderhoud leveren het NNP. Zijn surplus gaat dat naar de adel als pacht. Voor de boer rest enkel het minimum bestaan. Die pacht gaat dan weer een weg door de economie vinden doch ook boeren besteden gelden aan ambachtslieden en handelaren, de adel besteed geld (zoals vermeld ontvangen van boeren als pacht) bij boeren en ook bij handelaren.

Kritiek op deze theorie:

  • is een eenvoudige weergave
  • is een lek mogelijk: gelden worden niet in geheel besteed zodat er lek in kringloop ontstaat en dus tot economische achteruitgang
  • geen zicht op micro-economische evenwicht, enkel vanuit macro-economisch perspectief. (Gorter, 1995)

 4 De oorsprong van de klassieke economie.

Waarom ontstond het economisch denken? De markt als organisatieprincipe ging een overheersende plaats innemen, steeds meer verzelfstandiging, een eigen entiteit. De staat gaat zich steeds meer verzekeren van lokale markten en aanbodbronnen en heft tol om export te stimuleren en import te ontmoedigen. Daarmee werden markten steeds meer concreter: handel werd duidelijker vorm gegeven t.a.v. import en export, de inzichten m.b.t. een economische kringloop werden benoemd en in beeld gebracht.

4.1 Wat waren de maatschappijopvattingen in de 18e eeuw?

Als eerste was er het idee van natuurlijke ordening: werkelijkheid is van een natuurlijke ordening: een goddelijke oorsprong en m.b.v. rationeel denken is de bedoeling van de Schepper te achterhalen. God had een ingenieus uurwerk geschapen doch deze gedachte over de werkelijkheid werd steeds meer losgelaten. De natuurwet of natuurrecht staat voor een geheel van principes en regels die universele geldigheid zouden hebben en dus voor alle mensen. En mede daarom staat ze boven de regels van het positieve recht (is het recht dat op een bepaald tijdstip en op een bepaalde plaats geldt; positief recht wordt in de gemeenschap opgesteld en erkend, en door de overheid gehandhaafd). Daarnaast is er de invloed van de natuurkunde: ontdekte wetmatigheden gelden altijd en overal op dezelfde manier.

Verder  werd  de  economie als  machine  gezien:  in  dit  klimaat waarbij  achter  de  werkelijkheid een onveranderlijke ordening vermoed werd die gehoorzaamde aan geen uitzondering gedogende wetten, ontstond de economische wetenschap. In deze 1e aanzet werden de termen machine-uurwerk- mechanisme veelal gebruikt. De werking van de machine voltrok volgens exacte met natuurwetten overeenkomende wetmatigheden en het mechanisme kon aan zichzelf overgelaten worden, krachten zorgen weer voor een stabiele ordening.

Het principe van eigenbelang: de Schepper had in elk individu het eigenbelang geplant en als dat voldoende kansen kreeg te ontplooien zou de werkelijke wereld de natuurlijke ordening steeds meer nabij komen: doch in werkelijkheid waren er barrières: morele regels over prijs/rente/productievoorschriften gilden/mercantilistische protectie. In deze context had Mandeville (arts en filosoof) een duidelijke visie: menselijke egoïsme is maatschappelijk gezien juist gewenst, ze komen de maatschappij ten goede. Dat de mens zich laat leiden door hun eigenbelang is geen keuze doch een natuurlijke gegeven waarin de mens niet verschilt van andere levende schepselen. Het individuele nut hoeft niet gelijk te zijn aan het maatschappelijke nut (Mandevilleparadox): de sociale organisatie vindt wel zijn plek. Smith vond dat te kort door de bocht en vond dat sympathie, het vermogen om zich in te leven in ander onder er zelf beter van te worden ook noodzakelijk was en er anders geen samenleving kan bestaan. Doch ondanks zijn eigen aanvullende visie, is het eigenbelang de grote organisator van het economisch leven volgens Smith.

 4.2 Maatschappelijke en economische ontwikkelingen in de 18e eeuw

Rond 1750 begint de agrarische revolutie: het 3-slag stelsel wordt vervangen door het 4-slagstelsel (grond in 3 stukken verdeeld: wintergranen-zomergranen-braak en zo elk jaar wisselen wordt vervangen door 4- slag: andere soorten groenten gingen graanteelt afwisselen en braakliggende terrein werd ook bemest). Dit heeft gevolgen voor de voedselvoorziening en daarmee de positie van de boeren t.o.v. de grondeigenaren.

De regeringen laten zich in hun handels- en industriepolitiek leiden door het Mercantilisme. Ze bevorderen de export, remmen de import en leggen goudvoorraden aan.

Eind 18e   eeuw begin industriële revolutie en  mechanisatie textielnijverheid doch Smith heeft deze ontwikkeling niet vertaald in zijn twee belangrijkste werken.

Vanuit   Afrika   ontstaat   de   slavenhandel   naar   Midden-   (suikerplantages)   en   Noord-Amerika (katoenplantages, indianen grotendeels uitgemoord/ziekten)

De Verlichting: deze periode heeft grote invloed op het denken over kerk, staat, economie, wetenschap etc.

(18e eeuw, 2014) (Gorter, 1995)

4.3 Als basis voor de leer van Smith

Vanuit deze aspecten (de voorgaande stromingen, maatschappelijke en economische ontwikkelingen en opvattingen) ontwikkelt Adam Smith zijn leer van de klassieke economie. Hij stelt dat het collectieve belang van de samenleving het beste gediend wordt als alle individuen zo veel mogelijk hun eigen belang nastreven. In het marktmechanisme waar winst de drijfveer voor economisch handelen is, zal dan de beste afstemming ontstaan van vraag en aanbod. Naast natuur zag hij ook dat er meerdere aspecten waren die de waarde bepalen van goederen w.o. arbeid en kapitaal (in de vorm van lonen, pacht en winst). Hij zette zich tevens af tegen het protectionisme van de landen om daarmee hun eigen markten te beschermen en zag meer heil in vrije handel.

Verder stelde Adam Smith (en fysiocraat François Quesnay) dat de rijkdom van een natie gelijk is aan haar jaarlijks nationaal inkomen en niet zoals eerder gedacht aan de inhoud van de schatkist van de koning. Smith zag het nationaal inkomen als geproduceerd door arbeid waarbij gebruikgemaakt van grond en kapitaalgoederen. Zodra grondbezit en kapitaalgoederen in het bezit zijn van individuen wordt het nationaal inkomen verdeeld tussen arbeiders, landheren en kapitalisten in de vorm van lonen, pachten en rentes. (zie verdere uitwerking bij de verhandeling Theorie)

5 De theorie van de klassieke economen

Vanuit de theorie van de klassieke economie en specifiek het prijsmechanisme zullen we het aspect the (an) Invisible Hand” van Adam Smith verder uitwerken. Adam Smith schreef hierover voornamelijk in zijn boek The Theory of Moral Sentiments (1759).

5.1 De belangrijkste aspecten van zijn leer van de klassieke economie:

Waardetheorie: waarde paradox: we hebben een gebruikerswaarde (nut) en een ruilwaarde (tegenwaarde-geld). Hoe ontstaat waarde? Door natuur (Quesnay)? Door enkel arbeid (Marx)? Smith ziet arbeid als  waarde scheppende instantie, enkel productie (niet zozeer de diensten als deze in het betreffende land geen meerwaarde hebben: in arm land heeft reclame-of verzekeringen minder-geen zin i.t.t. arbeidskracht in landbouw). De ruilverhouding wordt steeds belangrijker en wordt bepaald door loon/pacht/winst als beloningen voor de productiefactoren arbeid, grond en kapitaal. De som van deze drie beloningen bepalen dus de ruilwaarde in zijn ogen en vormen samen de natuurlijke prijs.

Loontheorie: het loonfonds is de betalingen aan arbeiders d.m.v. loon/producten (graan). De loonvoet is de verhouding loon (W) en aantal arbeiders (N): w = W/N. Nu als vraag arbeid toeneemt, neemt loonvoet toe als aanbod gelijk blijft. Daardoor hoger loon dus betere leefomstandigheden, daling sterfte etc. en dus op lange termijn meer aanbod arbeid en zal de loonvoet weer dalen. Dit noemde Lasalle de IJzeren loonwet. Doch er zat natuurlijk een vertraging in waardoor er toch op langere termijn een stijgende tendens van het arbeidsloon was.

Groeitheorie: Smith had nog geen oog voor de industriële ontwikkelingen en in zijn visie was de arbeidsverdeling de motor voor de economische groei. (1 man alles of 10 man verschillende stappen in het proces => meer efficiency) Deze specialisatie is zowel van toepassing in een bedrijf zelf als tussen landen! De arbeidsverdeling is in hoge mate afhankelijk van de omvang van de productie en de afzet (aanbod). Dus kan pas plaatsvinden als er een grote markt is en dus vrije handel vanwaar Smith geen voorstander was van het protectionisme.

Smith ziet in dit proces ook de toename van voorraden als vlottend kapitaal en is dus indirect investeren in arbeid (meer voorraden is dus meer arbeid) en daarmee is het investeren een vorm van een loonfonds en dus kapitaal.

Samengevat ziet de groeitheorie er als volgt uit: toenemende omvang markten => arbeidsverdeling =>

hogere productie => winststijging => kapitaalvorming (in toename voorraden en dus toename loonfonds)

=> toename vraag arbeid => toename loonvoet => toename bestedingen.

Theorie over prijsvorming: het prijsmechanisme. Het marktmechanisme reguleerde de productie van eindproducten maar zorgde ook voor een juiste allocatie van productiemiddelen. Als vraag van product toeneemt => stijgt prijs => extra aanbod => prijs daalt weer tot oude niveau (minimum van gemiddelde kosten). (grafiek hoeveelheid-prijs). Dus een aanpassend mechanisme. Op lange termijn heeft vraag dus geen enkel invloed op de prijs: die wordt bepaald door de minimale kosten en is dus de natuurlijke prijs (en dus bepaald door lonen, pacht en winst). Smith verbindt hiermee de markten van eindproducten aan die van de productiefactoren arbeid, grond en kapitaal. Dus een stijgende vraag naar eindproducten resulteert in een stijgende vraag naar productiefactoren en dus hogere beloningen. Daarnaast werden de schommelingen in prijs (tussen marktprijs en natuurlijke prijs) automatisch geneutraliseerd in een vrije markt.

(Gorter, 1995) (Adam Smith, 2014)

 

6 Uitwerking van zijn theorie over het prijsmechanisme en The Invisible Hand

Zoals vermeld pleitte Smith ervoor de mensen vrij te laten handelen, waardoor het gemeenschappelijk belang het beste wordt gediend, terwijl men toch zijn eigen belang op het oog heeft. Dit is ook de basis van het klassieke liberalisme.

6.1 Het prijsmechanisme.

Het prijsmechanisme zorgt er als een “onzichtbare hand” voor dat vraag en aanbod op elkaar afgestemd worden. Door de werking van het prijsmechanisme ontstaat er dus vanzelf evenwicht op alle markten. Langdurige verstoringen in het economisch proces, zoals crises, inflatie en werkloosheid zouden dan niet meer voor kunnen komen.

De werking van het marktmechanisme of de werking van een “onzichtbare hand” werkt volgens Adam Smith als volgt: veel vraag en weinig aanbod heeft in het algemeen een stijging van de prijzen tot gevolg. Hierdoor passen vraag en aanbod zich weer aan. Consumenten zullen bij een hogere prijs minder vragen, terwijl producenten juist bereid zijn meer te produceren. Hierdoor komen vraag en aanbod beter in evenwicht en zullen de prijzen weer gaan dalen. De prijzen geven bij het marktmechanisme het signaal tot actie, ze zorgen voor de allocatie: wie er moet produceren, wat er geproduceerd moet worden en waar en wanneer en hoeveel er geproduceerd moet worden? Deze aanpassing op de markt gaat net zo lang door totdat er weer marktevenwicht is. Concurrentie en het marktmechanisme zorgen ervoor dat alles zodanig wordt gecoördineerd dat de welvaart van de maatschappij als geheel wordt bevorderd: An (The) Invisible Hand of the Market. (zie onderstaande figuren)

(Nuijt, 1999)

(de Markt, 2006)

6.2 The Invisible Hand

Een  “onzichtbare hand” beschrijft het  zelfregulerende effect  van  een  markt  waar  iedereen slechts eigenbelang nastreeft, maar daarmee collectief welvaart weet te creëren. Adam Smith beschreef dit principe onder meer in The Theory of Moral Sentiments uit 1759. De “onzichtbare hand” zou werken via eigenbelang, mededinging en marktwerking en daarmee de belangrijke theorie van het Prijsmechanisme voeden.

In de passage uit Boek IV Hoofdstuk 2 (the Wealth of Nations) zet Adam Smith één van de centrale mechanismes uiteen hoe een marktsamenleving volgens hem werkt.

Smith idee achter de “onzichtbare hand” is dat mensen die handelen uit eigenbelang vaak gelijktijdig bijdragen aan de gemeenschap zonder dat dit hun intentie is. (“… ieder individu werkt noodzakelijkerwijs om de jaarlijkse opbrengst van de samenleving zo groot mogelijk te maken. Inderdaad, over het algemeen bedoelt hij niet het publieke belang te dienen, noch weet hij hoeveel hij het dient. Met zijn voorkeur voor het steunen van binnenlandse boven buitenlandse bedrijvigheid, heeft hij alleen zijn eigen welzijn voor ogen; en bij het richten van deze bedrijvigheid op een zodanige wijze dat de opbrengsten van maximale waarde zijn, heeft hij alleen zijn eigen profijt voor ogen, en hierin wordt hij, evenals in vele andere gevallen, gestuurd door een onzichtbare hand om een doel te bevorderen dat geen onderdeel vormde van zijn intentie. Noch is de samenleving altijd slechter af omdat het daar geen onderdeel van vormt. Door het nastreven van zijn eigen belang bevordert hij vaak dat van de samenleving effectiever dan wanneer hij bedoelde dat te bevorderen. Ik kan niet veel goeds noemen dat gedaan is door hen wier voorkeur uitgaat naar handel voor het publieke belang”.)

Adam Smith’s beroemde statement over eigenbelang:

“Het is niet van de goedheid van de slager, de brouwer of de bakker, dat we ons eten verwachten, maar van hun weloverwogen eigenbelang. We richten ons niet op hun menselijkheid maar op hun zelf-liefde, en hebben het nooit over onze benodigdheden maar over hun voordelen.”

Smith beargumenteerde een “systeem van natuurlijke vrijheid” waarin individuele inspanning de producent was van het sociale goed. Smith geloofde dat zelfs de zelfzuchtige binnen een maatschappij onder bedwang werden gehouden en  werkten voor  het  algemene goed  wanneer ze  deelnamen aan  de competitieve markt. Prijzen zijn vaak niet representatief voor de echte waarde van goederen en diensten. In navolging van John Locke dacht Smith dat de daadwerkelijke waarde van dingen werd ontleend aan de hoeveelheid arbeid die erin zat.

Iedere man is rijk of arm in naarmate hij zich de noodzakelijkheden, gemakkelijkheden en genoegens van het menselijk leven kan permitteren. Maar nadat de arbeidsdeling goed en wel heeft plaatsgevonden, kan een man zich met zijn eigen arbeid maar een klein deel hiervan bezorgen. Het overgrote deel wordt ontleend aan de arbeid van anderen, en een man moet rijk of arm zijn in naarmate de hoeveelheid arbeid die hij kan gelasten, of die hij zich kan permitteren aan te schaffen. De waarde van een goed, daarom, voor de persoon die het bezit, en die van plan is het niet te gebruiken of consumeren, maar te handelen voor een ander goed, is gelijk aan de hoeveelheid arbeid die hij ermee kan kopen of gelasten. Arbeid, daarom, is de echte meting van de handelbare waarde van een alle goederen. De echte prijs van alles, wat alles echt kost voor de man die het wil aanschaffen, is het gezwoeg en de moeite die het kost om het aan te schaffen.”

Als de slagers, de brouwers en de bakkers handelden binnen de grenzen van een openmarkteconomie, zo dacht Smith, drijft hun navolging van hun eigenbelang paradoxaal genoeg het proces van het corrigeren van echte prijzen naar hun juiste waardes. Zijn klassieke statement over competitie gaat als volgt:

Wanneer de hoeveelheid van welk goed dan ook dat naar de markt wordt gebracht minder is dan de effectieve vraag, kunnen allen die bereid zijn te betalen, niet in de hoeveelheid van het goed voorzien worden die zij wensen… Enkelen van hen zullen bereid zijn meer te geven. Een competitie zal beginnen tussen hen en de marktprijs zal omhoog gaan… Wanneer de hoeveelheid die naar de markt wordt gebracht de effectieve vraag overschrijdt, kan het niet allemaal verkocht worden aan diegenen die bereid zijn de complete waarde van huur, arbeid, en winst te betalen, die moet worden betaald om het daar te krijgen… De marktprijs zal dalen…”.

Smith geloofde dat de markt produceerde wat hij noemde “progress of opulence”. Dit besloeg een schakeling van concepten, dat de arbeidsdeling de drijver is van economische efficiëntie, maar gelimiteerd is aan het wijdende proces van markten. Zowel arbeidsdeling en marktwijdening hadden een meer intensieve accumulatie van kapitaal nodig door ondernemers en bedrijfs- en industrieleiders. Het hele systeem is onderbouwd door het behouden van de bescherming van eigendomsrechten, de “privat interest”!

(Onzichtbare hand, 2013)

(The Theory of Moral Sentiments door Partick van Schie, 2009)

 6.3 Analyse van The Invisible Hand

Uit de vele recensies blijkt dat er veel nuanceverschillen worden “aangebracht” t.a.v. zijn verhandelingen. Ook v.w.b. de overheidsbemoeienis zijn er vele “lezingen”. In zijn boek V, Chapter I beschrijft hij duidelijk de rol van de overheid t.a.v. infrastructuur, onderwijs, rechtssysteem maar ook t.a.v. de handel, het bevorderen van de handel. Enerzijds dient de overheid ruimte te laten en daarmee zich niet teveel te bemoeien met de handel (maar hij oppert wel de noodzaak van zowel interne “taxes” als invoerheffingen), anderzijds moet de overheid openbare voorzieningen treffen als basale “rechten” voor de mens.

Controverse

Het concept lijkt paradoxaal; het was en is controversieel, ook in de religieuze gemeenschap, die vond dat eigenbelang zondig was en dat liefdadigheid de beste manier was om de gemeenschap te dienen, en politiek links bleef niet gespaard voor zijn harde kritiek. Er zijn twee belangrijke kenmerken aan Smith’s visie op de “onzichtbare hand” die vaak over het hoofd worden gezien. Ten eerste propageerde Smith geen sociaal systeem waarin de burger handelt uit eigenbelang, hij beschreef gewoon de realiteit: mensen handelen uit eigenbelang. En ten tweede beweerde Smith niet dat elke vorm van eigenbelang bijdroeg tot het algemeen belang. Hij vond eigenbelang niet altijd goed maar hij vond het ook niet noodzakelijk slecht. Adam Smith bekritiseerde de personen die enkel uit hebzucht handelen en waarschuwde dat

All for ourselves, and nothing for other people, seems, in every age of the world, to have been the vile maxim of the masters of mankind”.

(“Alles voor onszelf en niets voor anderen, lijkt in ieder tijdperk de gemene spreuk te zijn geweest van de heersers over de mensheid.”)

Weerbaarheid van de markt

Anderzijds echter verwijst “de onzichtbare hand” ernaar dat de markt in staat is om zich teweer te stellen tegen ogenschijnlijk rampzalige toestanden zonder interventie vanwege regering of andere organisaties. Smith zelf gebruikte de term “onzichtbare hand” niet in deze betekenis. Bijvoorbeeld: Smith zegt dat als zich een tekort van een product zou voordoen, de prijs van dit product zou stijgen, waardoor er een stimulans wordt gecreëerd om het te produceren en de consumptie te doen dalen en zo het tekort weg te werken (prijsmechanisme).

De verhoogde concurrentie tussen de producenten en de gestegen voorraad zou de prijs van een product eveneens doen dalen naar zijn productieprijs plus een kleine winstmarge, de “natuurlijke prijs”. Smith was ervan overtuigd dat, hoewel mensen vaak door egoïsme en hebzucht gedreven werden, de concurrentie in de vrijemarkteconomie de gemeenschap als geheel ten goede komt. Dit werd later aangepast als een universeel principe door de laissezfaireeconomen van de 19de eeuw.

Regulering?

Smith was geenszins een voorstander van laissez faire; hij beweert niet dat de vrije markt alle economische problemen kan oplossen. Bijvoorbeeld met betrekking tot regulering zegt hij:

Whenever the legislature attempts to regulate the differences between masters and their workmen, its counsellors are always the masters. When the regulation, therefore, is in favour of the workmen, it is always just and equitable; but it is sometimes otherwise when in favour of the masters”. (boek 1, hoofdstuk 10).

(“Telkens als de wetgevende macht probeert de verschillen tussen werkgevers en hun werknemers te regelen, zijn de raadgevers altijd de werkgevers. Wanneer de regeling ten gunste van de arbeiders is, is ze dan ook altijd rechtvaardig en billijk, maar ze is dat soms niet wanneer ze in het voordeel van de werkgevers is.”)

In The Wealth of Nations toont Smith dat de regulaties van de overheid op de private sector niet zwart-wit is maar een kwestie van balans:

The obvious and simple system of natural liberty establishes itself of its own accord… The sovereign [i.e., politician] is completely discharged from a duty, in the attempting to perform which he must always be exposed to innumerable delusions, and for the proper performance of which no  human wisdom or knowledge could ever be sufficient: the duty of superintending the industry of private people”. (boek 4, hoofdstuk 9).

(“Het evidente en eenvoudige stelsel der natuurlijke vrijheid vestigt zich eigener beweging… De soeverein (dat wil zeggen de politicus) is geheel ontheven van een taak, waarvan de uitvoering hem noodzakelijkerwijs zal blootstellen aan talloze dwalingen, en voor de uitvoering waarvan geen menselijke wijsheid of kennis ooit toereikend zou kunnen zijn  – de taak om toe te zien op de nijverheid van privépersonen.”)

De term “de onzichtbare hand” zelf komt eigenlijk uit een later deel van het boek.

….by preferring the support of domestic to that of foreign industry, he intends only his own security, and by directing that industry in such a manner as its produce may be of the greatest value, he intends only his own gain, and he is in this, as in many other cases, led by an invisible hand to promote an end which was no part of his intention”. (boek 4, hoofdstuk 2.)

(“…door de steun van binnenlandse boven die van buitenlandse industrie te verkiezen, beoogt hij enkel zijn eigen zekerheid en door die industrie zo te sturen dat de opbrengst de grootst mogelijke waarde oplevert, beoogt hij zijn eigen profijt; en laat zich hier, alsook in vele andere gevallen, leiden door een onzichtbare hand om een doel te bevorderen dat nooit zijn bedoeling was.”)

Begrenzingen

Smith’s visie van een vrije markt economie, gebaseerd op gelegaliseerd eigendom, kapitaalaccumulatie, openstellen van markten en arbeidsverdeling contrasteerde met de mercantilistische neiging om “al het kwaadaardig menselijk handelen te reguleren.” Ten eerste geloofde Smith dat er precies drie legitieme functies van de overheid bestonden. De eerste functie was de bescherming tegen geweld en invasie van andere samenlevingen, en de tweede de bescherming van iedere deelnemer aan de maatschappij tegen onrechtvaardigheid en onderdrukking. De derde functie betrof het economische optreden van de overheid door:

… het oprichten en in stand houden van bepaalde openbare werken en bepaalde openbare instellingen, die nooit in het belang van een individu of een klein aantal individuen opgezet en onderhouden kan worden… Elk systeem dat ernaar streeft… een bepaalde soort industrie een groter aandeel in het kapitaal van de samenleving toe te delen, dan wat natuurlijk is … vertraagt, in plaats van versnelt, de vooruitgang van de samenleving in de richting van echte rijkdom en grootheid..”.

Naast de noodzaak van publiek leiderschap in bepaalde sectoren, betoogde Smith als tweede, dat kartels ongewenst waren omwille van hun potentieel om de productie en de kwaliteit van goederen en diensten te beperken. Ten derde bekritiseerde Smith de steun van de overheid aan elke vorm van monopolie, die altijd de hoogste prijs berekenen “die uit de kopers geperst kan worden”. Het bestaan van monopolies en het potentieel voor kartels, wat later de kern zou vormen van het mededingingsrecht, kunnen de voordelen van de vrije markt verstoren in het voordeel van bedrijven en ten koste van de soevereiniteit van de consument.

Ook t.a.v. het protectionisme zie je een verschuiving van zijn denkbeeld. Uit het boek 4, chapter II, “no regulation of commerce can increase the quantity of industry in any society beyond what its capital can maintain. Taxes imposed with a view to prevent, or even to diminish importation, are evidently as destructive of the revenue of the customs as of the freedom of trade”.

Door importbeperkingen beperk je je productie tot hetgeen enkel de staat biedt. Hij zegt dat handel door im-export voor beide partijen goed is en protectionisme niet bijdraagt aan groei. Angst voor werkeloosheid is tijdelijk, mensen vinden ander werk en in andere sectoren die door zowel de interne als externe markt meer gaan produceren.

(Onzichtbare hand, 2013)

(Library of Economics and Liberty, sd)

Als klassiek econoom heeft Smith meer een micro-economische kijk op het waarom en Fysiocraat Quesnay een meer macro-economische kijk op het hoe. Quesnay zag wel de beperking van zijn kringloop in het weglekken van koopkracht doch Smith zag dat de prijsmechanisme in de markt zorgde voor een zichzelf corrigerende machine.

De “Invisible Hand” zien we als “gestuurd door een onzichtbare hand om een doel te bevorderen dat geen onderdeel vormde van zijn intentie”. Smith had geen verklaring/weet/zicht over andere sturende elementen die invloed hebben op het eigen handelen en daarmee op de economie. Het is natuurlijk iets te eenvoudig te verklaren dat de markt vanuit het prijsmechanisme zich wel hersteld en dat er geen andere invloeden zijn. Als we ons verplaatsen in de tijd waren er natuurlijk nog geen inzichten over diverse hedendaagse aspecten en de invloed van de overheid en monetair systemen. Ook de suggestie dat elk aanbod zijn vraag schept ondermijnt de (hedendaagse) theorie over menselijke behoeften en voorkeuren.

Doch: deze twee aanvullende klassieke centrale instrumenten, het micro-economische prijsmechanisme (Smith/Klassiek Economie) en de macro-economische kringloop (Fysiocraten) werden in de 18e  eeuw ontwikkelt en leiden tot hedendaagse vraagstukken, o.a.:

  • Hoe verhoudt zich de theorie in relatie tot de hedendaagse context?
  • Is de economie een zichzelf regulerend systeem of zijn blijvende onevenwichtigheden mogelijk?

7 Probleemvraagstukken in deze klassieke theorie

Natuurlijk, zoals Smith ook zelf zijn reflectie ontwikkelde op eerdere stromingen, zijn er anderen die de beschrijving van de economie door Smith aan de kaak stelden. Een aantal inzichten:

Say: afzet kon nooit een probleem vormen, de mogelijkheid tot een lek in kringloop (Fysiocraten) dat de groei zou stagneren is tijdelijk van aard, productie en koopkracht komen weer in evenwicht: productie creëert inkomen en daarmee de vraag. Waarde productie goederen = hoeveelheid koopkracht. Stijgende productie betekent stijgende koopkracht. Dit leidde tot de wet van Say: als vraag goed A daalt, stijgt vraag goed B zodat totale vraag wel gelijk blijft zodat vraag en aanbod in evenwicht blijft en daarmee productie en inkomen gelijk blijven. Als op microniveau vraag en aanbod niet aansluiten zal dit wel op macroniveau gebeuren. Doordat het inkomen laag was gingen de klassieken ervan uit dat het loon geheel besteed werd en  niet  werd  gespaard.  De  ontvangers van  pacht  en  kapitaalinkomsten spaarden  wel  (naast  hun bestedingen) maar dat werd omgezet in investeringen volgens de klassieken.

Ook Say zag geen onderscheid tussen investeren en sparen. Besparingen kwamen in loonfonds dat tot kapitaal hoort en leidt weer tot investeringen, meer productie, meer arbeiders, meer bestedingen dus vraaguitval werd voorkomen. Zou er vraaguitval zijn (onderbesteding geeft prijsdaling dus reëel gezien waardevermeerdering geld) dan werden de besparingen weer door bedrijven geïnvesteerd (lage rente) waardoor de totale vraag gelijk blijft doch wel van samenstelling kon veranderen (minder bestedingen, meer investeringen). Doch dat er minder geïnvesteerd zou kunnen worden dan bespaard werd niet overwogen.

Malthus: had kritiek op Say in relatie tot bevolkingsvraagstukken en ziet beperkingen t.a.v. toename bevolking i.r.t. beschikbaarheid voedsel en die gaat weer sneller gaat dan de van de bestaansmogelijkheden en dit weer afremmen (checks). T.a.v. de groeitheorie ziet hij dan ook beperkingen daar de loonvoet lang hoger bleef voordat er meer aanbod arbeiders was, dus lagere winsten ondernemers, dus minder besparingen en daarmee investeringen in bedrijf ( en dat = gelijk aan loonfonds

= arbeiders = meer loon = meer vraag = meer bestedingen etc.) => zijn stagnatietheorie. Tevens geeft hij aan dat meer loon niet automatisch tot meer consumptie zou leiden en dus door hierboven genoemde dalende investeringen door meer vraag zou compenseren. (wet van de afnemende meeropbrengsten)

Ricardo: neemt pacht als  kostencategorie in de natuurlijke prijs niet op: pacht is een differentiële grondrente en dus als overschot en brengt verdeling binnen het kapitalisme, naast dat er de wet van de dalende winstvoet zorgt dat er stagnatie ontstaat

Mill: maakt onderscheid/scheiding tussen productie en distributie (verdeling). Vooral t.a.v. de verdeling geeft hij aan dat ook niet-economische factoren hierin een rol spelen (dus de maatschappij) De scheiding ertussen is erg lastig vol te houden. Aspect: relatieve kostenvoordeel tussen landen wordt door Mill verder uitgewerkt in de offercurven.

(18e eeuw, 2014)

8 Maatschappelijke context ten tijde van Adam Smith

De maatschappelijke context ten tijde van Adam Smith is die van de Schotse verlichting ten tijde van 1760. Dit tijdsgewricht heeft een grote invloed op Smith. Hij neemt bijvoorbeeld in zijn theorie geen rekening met de industrialisatie. De kracht van adel en landheren is nog sterk en heeft een grote invloed op Smith. Hij houdt bijvoorbeeld geen rekening met een zich ontwikkelende massa. Vakbonden waren nog iets uit de verre toekomst. Een consumptiemaatschappij waarbij de vraag misschien wel sturend is voor productie in plaats van prijzen is nog onbekend. Dit komt door de beperkte keuzevrijheid van de mens. Vanuit dat beperkt zijn wordt dit door Smith (als verlicht persoon) als groot goed herkend. Zijn prijstheorie draait bijvoorbeeld voor een groot deel om de keuzevrijheid die een mens heeft om aardappels te kopen bij producent A of B. Hierdoor treedt het prijsmechanisme in werking. Echter wanneer de consument ruim voldoende middelen heeft om eender welke aardappelen te kopen dan is niet meer de prijs leidend. In het Schotland van 1750 waren mensen arm maar wel geletterd, 75% van de mensen in Schotland kon lezen en schrijven. Ongekend voor die tijd. De grote denkers van de Schotse verlichting legden grote nadruk op twee zaken namelijk: fundamentele belang van de menselijke rede en, de afwijzing van enige autoriteit, die niet door de rede gerechtvaardigd kon worden.

De aanloop naar de Schotse verlichting is een tijd van nood. Rond 1690 was er een grote hongersnood die 20% van de bevolking wegvaagde. Verder was er rond het jaar 1700 het debacle met de Darien Company. Hierbij werd vorm gegeven aan de ambitie van Schotland om een koloniale handelsmacht te worden. Tussen een kwart en de helft van al het geld in circulatie in Schotland werd geïnvesteerd in deze onderneming. Het failliet gaan van deze onderneming sleepte edelen, landeigenaren maar ook gemeenten en handelaren mee naar bankroet.

Deze gebeurtenissen leiden volgens velen tot het tekenen van een Unie verdrag met Engeland. Op 1 mei

1707 werd de Treaty of Union getekend. Ten tijde van het tekenen had Engeland 5 keer zoveel inwoners en 36 keer zoveel rijkdom als Schotland. Schotland maakte in de jaren erna een flinke inhaalslag voor wat betreft de rijkdom en de positie van de adel. Onder de arbeiders echter heerste werkloosheid. Er volgde en ware diaspora naar de Verenigde Staten. Hierdoor werden de Amerika’s een grote handelspartner. Vooral de tabakshandel floreerde. Tegen deze achtergrond ontwikkelde de Schotse Verlichting.

Vanuit deze achtergrond is Adam Smith’s theorie voor de hand liggend. Markten ontwikkelen zich stormachtig en veranderingen in prijs en vraag zijn goed zichtbaar. De idee dat elk aanbod zijn eigen vraag creëert is niet meer houdbaar. Elk aanbod wordt tegen de juiste prijs aanvaart.

Het tekenen van de Unie had tot gevolg dat handel en verkeer van arbeid een enorme vlucht nam. Hierdoor was een veel betere arbeidsverdeling mogelijk. Dit zag Smith als de manier waarop welvaart toenam.

(Wikipedia)

9 Maatschappelijke context nu

De huidige maatschappij is volledig anders dan in de tijd van Adam Smith. De adel en landheren zijn verdwenen en vervangen door grote multinationals. De overgrote meerderheid van de mensen is ruim voorzien in de vervulling van eerste levensbehoeften. Net zoals in het verleden de noodzaak voor grote goudvoorraden van naties verdween en plaats maakte voor een groot belang van nationaal inkomen is de gemiddelde consument niet meer geïnteresseerd in een stukje grond om te beplanten maar meer in een studieschuld, met uiteraard bijbehorend diploma waarmee baanzekerheid gezocht wordt.   Er is een enorme sprong voorwaarts gemaakt wat betreft armoedebestrijding, bestrijding van analfabetisme en verbeteringen van arbeidsomstandigheden. Na het ontstaan van de verzorgingsstaten in Europa, de opkomst van sociaal democratische democratieën is  er  geen  klassiek kapitalisme meer. Zelfs  het kapitalistische land bij uitstek, de USA, heeft tegenwoordig een zorgverzekering voor iedereen.

De “struggle for survival” van de gemiddelde mens heeft plaats gemaakt voor the struggle for gadgets”. Er is een enorm belang gekomen voor publiciteit. Producten worden steeds vaker goedkoper en massaler in de markt gezet. De maatschappelijke context is hierdoor zo veranderd dat Smith’s ideeën nog maar beperkt geldig zijn.

Zijn visie over de relatie tussen vraag en aanbod in relatie tot prijs is in de hedendaagse context niet meer als pure vorm overeind te houden. Het spaargedrag en daaruit voortvloeiend investeringsgedrag van consumenten, bedrijven en overheden heeft invloed op bestedingen en daarmee het gewenste evenwicht, net zoals economische verwachtingen, overproductie (geen automatische correctie vraag en aanbod door prijs), , zeer snelle technologische ontwikkelingen, de globalisering met daaraan gekoppelde nieuwe (open, gedeeltelijk of geheel gesloten) afzetmarkten, vertrouwen en beeldvorming in/over de economie, het onderbuik gevoel etc. etc. De zogenoemde tegenstelling (paradox) tussen het (natuurlijk) eigen belang en maatschappelijk belang is heden ten dage juist eerder een tegenstelling geworden.

Zijn idee van de onzichtbare hand leeft echter voort in een aangepast vorm. Een meer egoïstische vorm. Het lijkt of dat vele aspecten van de 7 hoofdzonden meer en meer de boventoon gaan voeren en ondanks de kredietcrisis de mensheid de spiegel negeert. Enkele kortdurende protestbewegingen zoals Occupy zorgt voor een kortdurende bewustwording waarna de mens weer overgaat tot de waan van de dag.

Ook de kredietcrisis waarin vele economische modellen geen verklaring voor hadden bewijst dat de hedendaagse maatschappelijke context van een geheel andere orde is dan die van tijden Smith en zijn theorie gedeeltelijk onderschrijft.

Citaat:

Ayn Rand (1905-1982). klonk oprecht. Het was voor Greenspan uiterst pijnlijk om een theorie die hij veertig jaar had aangehangen, vaarwel te moeten zeggen.

Deze ruiterlijke erkenning maakt het mij mogelijk om Greenspan’ s achtergrondtheorie, de aan Ayn Rand ontleende utopie waarin hij vast geloofde, aan de orde te stellen.

Na de crisis schreef Thomas Piketty zijn boek ‘Capital in the 21e Century’ waarin hij uiteen zet waarom ongelijkheid is toegenomen en in welke mate. Hij pleit voor een vermogensbelasting van 80% voor de superrijken. Een man als Yaron Brook gaat hier fel tegenin en geeft aan dat er helemaal geen vrije markt is. Kapitalisme heeft in zijn ogen een einde gemaakt aan een miezerig leven als armoedig boertje. Ineens was er een steeds verdergaande verbetering in onze materiele voorspoed en algemeen bewustzijn, zelfs zoveel dat we ons schuldig zijn gaan voelen. We kunnen niet omgaan met het succes van het kapitalisme en daarom zijn we ons eigen succes gaan tegenwerken. Zo zijn we doof en blind geworden, in zijn woorden, voor een eenvoudige conclusie, namelijk dat kapitalisme werkt.

Net zoals Adam Smith zei dat het ‘werkt’ wanneer iedereen knokt voor zijn eigen beste resultaat.

Ze was een Russisch-Amerikaanse denkster die een heel eigen filosofie ontwierp, het Objectivisme. Maar vooral was ze een succesvolle romanschrijfster die in 1957 de dikste utopie schreef die ik ken: ’Atlas Shrugged’, vertaald als ’Atlas in staking’. Dit boek is de kapitalistische utopie ten voeten uit. Deze in Europa weinig bekende roman is volgens een onderzoek onder Amerikaanse lezers na de Bijbel het belangrijkste boek van de afgelopen eeuw.

Los van deze directe erkenning is de indirecte en wereldwijde invloed van Ayn Rand zeer groot. Haar belangrijkste leerling was namelijk Alan Greenspan (1926), tot 2006 de president van de Fed, de Amerikaanse Federal Reserve Bank waarvan de monetaire politiek in onze geglobaliseerde wereld letterlijk ieder mens raakt, zoals de kredietcrisis laat zien.

Die crisis vormt voor mij de beslissende aanleiding om de kapitalistische utopie in haar neoliberale vorm aan de orde te stellen. Toen ik de foto zag van Greenspan die in oktober 2008 voor een commissie van het Amerikaanse Congres getuigde en zijn korte verklaringen las, werd mij de inspiratie van zijn financiële politiek volstrekt duidelijk. „De meesten van ons, en ik in het bijzonder, zijn geschokt e n kunnen het nog steeds niet geloven”, zo zei Greenspan. Er moest „een fout zitten in de overtuiging dat de vrije markt zichzelf beter kan reguleren dan enig overheidstoezicht dat zou doen.”

(Achterhuis, 2010)

10 Context van economische denkers vroeger

 Het optimisme van Adam Smith ten aanzien van de werking van het prijsmechanisme moet in het licht van zijn tijd worden gezien. Misschien functioneerde dit toentertijd wel redelijk. Het productieproces was tamelijk eenvoudig, zodat producenten gemakkelijk van het ene product op het andere konden overschakelen om aan de wensen van de consumenten te voldoen. De kapitaalgoederen waren veelal niet meer dan wat gereedschap, zodat bij het ter hand nemen van een nieuw productieproces niet op grote schaal kapitaalvernietiging plaatsvond.

Dit  werd  in  loop  van  de  negentiende  eeuw  anders:  door  de  technologische ontwikkeling  werden kapitaalgoederen steeds gespecialiseerder en steeds duurder. Het was niet langer zo gemakkelijk voor een producent om van de ene branche over te stappen op de andere. Het productieapparaat werd minder flexibel. Om nog iets goed te maken van de kosten van de dure machines, produceerden deze verlies lijdende producenten dóór en trachtten koste wat kost toch wat af te zetten. De concurrentie werd daardoor heel scherp en uiteindelijk gingen de zwakste bedrijven failliet of werden opgekocht door de financieel sterkere bedrijven. Door dit proces was aan het einde van de negentiende eeuw de marktvorm van de volkomen concurrentie met zijn vele aanbieders in veel sectoren achterhaald.

(de Markt, 2006)

Keynesianen beweren dat de “invisible hand” niet altijd voor marktevenwicht zal zorgen, doordat markten kunnen falen als gevolg van een gebrek aan concurrentie. In dergelijke gevallen vinden Keynesianen het zinvol om de overheid in te laten grijpen in de markt om een marktevenwicht tot stand te brengen. Concrete maatregelen daarvoor zijn wetten om het ontstaan van monopolies en andere concurrentie verminderende marktvormen te voorkomen (antitrustwetgeving).

Jean-Baptiste Say had naast zijn aanbodgerichte theorie nog een andere bijzondere verdienste. In de 18e eeuw ging men ervan uit dat de waarde van een goed te bepalen was aan de hand van de opgeofferde productiemiddelen. Met andere woorden: de tijd die in het vervaardigen van een product was gestoken bepaalde de waarde van het product. Say trok dit in twijfel en veronderstelde dat de waarde van het product mede te bepalen was door het subjectieve nut of de waarde die de consument aan het product hecht.

 

Adam Smith wordt vaak gezien als een voorvechter van vrije markt kapitalisme. David Ricardo zet dit recht door aan te tonen dat Smith weliswaar bepaalde zaken op een bepaalde manier beschrijft maar zelf meer voorstander is voor overheidsingrijpen.

Hij geeft als voorbeeld hoe Smith een voorstander was van het steunen van beginnende industrieën, het heffen van invoerrechten en het invoeren van een minimumloon. Smith was hier genuanceerder in omdat hij ook al besef had van falen van de markt.

11 Context van economische denker (denken) nu

 Adam  Smith en  zijn  idee  geplaatst in  de  huidige tijd  levert  interessante zaken op.  Er  zijn  zaken fundamenteel anders in de huidige tijd vergeleken met de tijd van Adam Smith. Basisbehoeften van mensen zijn beter vervuld. In de afgelopen 50 jaar is luxe steeds meer binnen ieders handbereik gekomen. Dit heeft denken wij gevolgen voor het gedrag van mensen.

Is het bijvoorbeeld nog steeds zo dat de prijs een sturende functie heeft in de economie? Er zijn tegenwoordig veel zaken gratis die vroeger geld kosten. Populariteit is tegenwoordig geld waard. Ontwikkel een App die 10 miljoen keer gedownload wordt en je bent binnen. De App is gratis uiteraard.

Of denk aan email, vroeger kostte het geld om een brief te sturen. Aan de andere kant worden er kapitalen uitgegeven en steken mensen zich in de schulden. Soms aan de nieuwste telefoon en laatste modieuze zaken terwijl de schulden zich opstapelen. Keuzes van consumenten worden niet langer rationeel bepaald in relatie tot vraag en aanbod met prijs als instrument maar vaker ook emotioneel, ad hoc, op gevoel, naar de mening van anderen etc. etc.

De prijzen gaven bij het marktmechanisme het signaal tot actie, ze zorgen voor de allocatie: Wie er moet produceren, wat er geproduceerd moet worden en waar en wanneer en hoeveel er geproduceerd moet. Tegenwoordig slaat dit meer en meer om naar produceren wat in de mode is. De prijs is dan minder van belang. Veel zaken worden betaald met aandacht, niet met geld.

Uiteraard is het begrip schaarste nog wel van groot belang. Verschillende schaarste verhoudingen doen zich  bijvoorbeeld  voor  op  de  arbeidsmarkt. Geschoolde arbeid  is  in  het  algemeen schaarser dan ongeschoolde arbeid. In een vrijemarkteconomie leidt dit tot inkomensongelijkheid. In dit geval kan het individu door een hoger inkomen gemotiveerd worden om zich te gaan scholen. Doordat steeds meer mensen een opleiding hebben gevolgd, is de ongelijkheid in de loop, van de tijd minder geworden.

De “onzichtbare hand” van Adam Smith, die de vrije economie stuurt, werkt niet optimaal. Het duidelijkste voorbeeld hiervan  is  wanneer er  te  veel  macht  geconcentreerd is  bij  een  onderneming; volledige concurrentie ontbreekt dan. Door kartelvorming of monopolie ontstaan prijzen die niet de juiste schaarste verhoudingen weergeven. Tegenover de vraag staat dan slechts een beperkt aanbod. Te hoge prijzen kunnen ertoe leiden dat de behoeftebevrediging niet optimaal is. Collectieve goederen zijn niet splitsbaar in individueel leverbare eenheden. De productie van dijken, rechtspraak en politie wordt centraal door de overheid verzorgd, omdat een markt van vraag en aanbod ontbreekt. Er wordt geen prijssignaal gegeven.

Een ander falen van het marktmechanisme komt tot uiting bij negatieve externe effecten. Een extern effect is een gevolg van de productie die niet in de prijs verrekend is. Een voorbeeld van een negatief extern effect is milieuvervuiling. De schadelijke effecten van het gebruik van benzine, zoals luchtvervuiling, worden niet rechtstreeks in de kostprijs van benzine verrekend. Ook is het moeilijk een dure medische behandeling die astmapatiënten moeten ondergaan als gevolg van de luchtvervuiling toe te rekenen aan de autogebruikers.

Het probleem bij externe effecten is dat vrijwel geen onderscheid te maken valt tussen de kosten van de productie en de gevolgen van de productie, waaraan geen prijs toegerekend wordt.

Velen zien inkomensongelijkheid ook als een nadelig gevolg van de werking van het prijsmechanisme. Omdat de ene productiefactor nu eenmaal schaarser is dan de ander, treden prijsverschillen op. Zo is er een tekort aan automatiseringsdeskundigen. Deze kunnen daardoor hoge inkomens verdienen. Via progressieve belastingen kan de overheid proberen te grote inkomensverschillen te nivelleren.

De beloning van bepaalde soorten ongeschoolde arbeid zou bij de vrije werking van het marktmechanisme zeer laag uitkomen, omdat de arbeidsmarkt hiervan een overschot kent. Het door de overheid ingevoerde stelsel van minimumlonen beschermt nu de aanbieders van dit soort arbeid.

Een tekortkoming van het marktmechanisme is het bestaan van instabiele markten. Dit is het geval in de landbouw. Ongunstige weersomstandigheden verstoren vaak een regelmatige oogstopbrengst. Grote vraag- of aanbodoverschotten zijn ook niet ongewoon. Om te voorkomen dat er extreem hoge prijzen ontstaan, die nadelig zijn voor de consument, of heel lage prijzen, die nadelig zijn voor de agrariër, worden er wel maximum- of minimumprijzen ingesteld.

De ideeën van Adam Smith zijn nog steeds zeer herkenbaar en toepasbaar in de huidige economie. Er is echter wel een grote beweging geweest in de mate waarin de overheid ingrijpt de afgelopen 50 jaar. Dit heeft grote invloed op de prijzen. Daarnaast is er op dit moment sprake van een revolutie op technologisch vlak. Hierdoor komen er ook grote aanpassingen in het systeem van Smith.

Adam Smith beschreef de mens en zijn streven naar vervulling van het eigen belang. Hij gaf al aan dat dit negatieve effecten had waarbij de overheid op zou moeten treden. We kunnen die 2 stromingen in de huidige tijd herkennen. Eigenlijk zijn we met die 2 stromingen weer terug bij de bron van de economische wetenschap, de filosofie.

De ene stroming heeft als moderne ‘grondlegger’ Ayn Rand. De filosofie die zij propageerde wordt voorgezet door mensen als Yaron Brook. “Onze cultuur is gemotiveerd door zelfhaat. Ayn Rand biedt juist een liefdevolle filosofie. Wij houden van mensen. Wij willen dat ze vooruitkomen, dat ze hun dromen realiseren, dat ze het leven leiden zoals zij dat zelf willen. Hoe doe je dat? Door ze met rust te laten. Door ze niet lastig te vallen met regels, toezicht en morele veroordelingen. Dit is werkelijk de filosofie van liefde.”

Dus datgene wat Adam Smith beschreef ongereguleerd de ruimte geven. Dit is een filosofie die sinds de opkomst van de verzorgingsstaat in de jaren 60 in een kwaad daglicht heeft gestaan, zoals te merken aan Brook’ s opmerking over zelfhaat.

Hiertegenover staat de filosofie van Keynes met verregaand overheidsingrijpen. Thomas Piketty beschrijft heel goed het falen van het kapitalisme.

De tendens van het Kapitalisme is dus dat meer en meer welvaart zich concentreren zal in de handen van steeds minder mensen. Maar wisten we dat niet al langere tijd? De rijken worden rijken en de armer worden armer? ” Ja “, zegt Piketty, ” maar dat was altijd een veronderstelling, ik heb nu bewezen dat onder de huidige omstandigheden het Kapitalisme gewoon niet kán werken, het sprookje is een sprookje en echt niet meer dan dat. Het is wetenschappelijk bewezen. Nu kan de arbeider zeggen: waarom nog langer in dit systeem werken als bewezen is dat de geldstroom enkel naar boven zal blijven gaan, ten faveure dus van die ene kleine 1%. De elite.

Hier in Nederland hebben we een overheid die op een goede manier ingrijpt. De wetenschappelijke raad voor het regeringsbeleid geeft in haar onderzoek aan dat de inkomensongelijkheid hier na de herverdeling door belastingen en sociale instrumenten niet groot is. De vermogensongelijkheid is wel erg groot. De 3 rijkste Nederlanders hebben meer bezit dan de armste helft bij elkaar.

Je zou kunnen zeggen dat het minder ongelijke inkomen de zoethouder is voor het ongelijke vermogen. Dit zou een goede basis kunnen zijn voor een vervolgonderzoek.

(Nuijt, 1999)

(M. Kremer, 2014) (Visscher, 2014)

 12 Bibliografie

  1. 18e eeuw. (2014, Mei 3). Opgehaald van Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/18e_eeuw
  2. Achterhuis, H. (2010, April 3). Utopie zonder mededogen. Opgehaald van Trouw: http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/1101057/2010/04/03/Utopie-zonder- mededogen.dhtml
  3. Adam         Smith.         (2014,         April         23).         Opgehaald         van         Wikipedia:
  4. http://nl.wikipedia.org/wiki/Adam_Smith
  5. de         Markt.         (2006,         Oktober         7).         Opgehaald         van         EconWorld: http://home.online.nl/econworld/Hoofdpagina’s/Marktmechanisme/Marktmechanisme.h tm
  6. Gorter,  G.  (1995).  Kleine  geschiedenis  van  het  economisch  denken.  In  Gorter,  Kleine geschiedenis van het economisch denken. Baarn: Versluijs.
  7. Library of Economics and Liberty. (sd). Opgehaald van Econlib.org: http://www.econlib.org/cgi- bin/searchbooks.pl?searchtype=BookSearchPara&pgct=1&sortby=R&searchfield=F&i d=6&query=invisible+hand&andor=or&x=13&y=11
  8. Kremer, M. B. (2014). Verkenning 28: Hoe ongelijk is Nederland. Opgehaald van WRR: http://www.wrr.nl/fileadmin/nl/publicaties/PDF-verkenningen/V28_WRR- factsheet_ec_ong-printversie_A_web4.pdf
  9. Metalibri.wikidot.com.       (sd).        Opgehaald        van        MetalLibri       Digital        Library:
  10. http://www.ibiblio.org/ml/libri/s/SmithA_WealthNations_s.pdf
  11. Nuijt, M. J. (1999, Januari 21). www.digibron.nl. Opgehaald van Digibron: http://www.digibron.nl/search/detail/012ddc33dc0bf1101264cf35/de-onzichtbare-hand- van-adam-smith
  12. Onzichtbare hand. (2013, Oktober 2). Opgehaald van Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Onzichtbare_hand
  13. The   Theory   of   Moral   Sentiments.   (2013,   Maart   15).   Opgehaald   van   Wikipedia:
  14. http://nl.wikipedia.org/wiki/The_Theory_of_Moral_Sentiments
  15. The Theory of Moral Sentiments door Partick van Schie. (2009, November 6). Opgehaald van
  16. Liberales: http://www.liberales.be/boeken/thetheory
  17. The     Wealth     of      Nations.     (2014,     April     24).     Opgehaald     van     Wikipedia:
  18. http://nl.wikipedia.org/wiki/The_Wealth_of_Nations
  19. Visscher,       M.       (2014,       Juni       1).       Economie.       Opgehaald       van       Trouw: http://www.trouw.nl/tr/nl/4504/Economie/article/detail/3664655/2014/06/01/Wij- kapitalisten-houden-van-mensen.dhtml

Wikipedia. (sd).